ECLI:NL:CRVB:2021:2110

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
19/4129 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over Wajong-uitkering en duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Het geschil betreft de toekenning van een Wajong-uitkering aan betrokkene, die op 10 juni 2018 achttien jaar oud werd. De rechtbank had geoordeeld dat betrokkene op die datum duurzaam geen arbeidsvermogen had, mede door zijn zeer beperkte leervermogen. Het Uwv, dat in hoger beroep ging, betwistte dit oordeel en stelde dat betrokkene op die datum als studerende moest worden aangemerkt, wat een uitsluitingsgrond voor de Wajong-uitkering zou zijn.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er sprake was van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. De Raad volgde de motivering van de rechtbank, die had geconcludeerd dat betrokkene, ondanks intensieve begeleiding, niet in staat was om zelfstandig te functioneren in een arbeidsomgeving. De Raad bevestigde dat betrokkene op 10 juni 2018 als jonggehandicapte moest worden aangemerkt, maar oordeelde ook dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak had voorzien door een Wajong-uitkering toe te kennen. Het hoger beroep slaagde gedeeltelijk, wat leidde tot de vernietiging van de eerdere uitspraak voor zover deze de toekenning van de Wajong-uitkering betrof. Het Uwv werd opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van betrokkene, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

19.4129 WAJONG

Datum uitspraak: 13 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
10 september 2019, 18/2442 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv)
[betrokkene] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.J.H. Roebroek een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2021. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Namens betrokkene is zijn moeder verschenen, bijgestaan door
mr. S.J.W.C. Lipman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is geboren [geboortedatum] 2000. Met een door het Uwv op 8 maart 2018
ontvangen formulier heeft hij een aanvraag om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Bij de aanvraag heeft betrokkene informatie gevoegd van de orthopedagoog/GZ-psycholoog van de Dag Behandeling Autisme (DBA) van het centrum Kinder- en jeugdpsychiatrie GGzE van
27 februari 2018, een eindverslag van een jeugdarts van de Herlaarhof, centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie van 20 juli 2017, en een kennisgeving van inschrijving op het voortgezet speciaal onderwijs van de [naam school] van 27 februari 2018. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 22 mei 2018 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat betrokkene weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft maar deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Bij besluit van 11 september 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 22 mei 2018 ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, het besluit van 22 mei 2018 herroepen, bepaald dat aan betrokkene per 10 juni 2018 een Wajong-uitkering wordt toegekend en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Ten slotte heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de door betrokkene gemaakte proceskosten en het Uwv opgedragen het griffierecht aan betrokkene te vergoeden.
2.1.
De rechtbank heeft onder meer overwogen dat betrokkene bekend is met een autisme-spectrumstoornis, een disharmonische intelligentie en een coördinatie-ontwikkelingsstoornis met ataxie en beperkte fijne en grove motoriek. Hij is sinds augustus 2017 in behandeling bij Dagbehandeling autisme (DBA), onderdeel van het centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie van de GGZ Eindhoven, voor drie dagdelen per week. Daarnaast volgde betrokkene op achttienjarige leeftijd twee halve dagen per week onderwijs aan de Prins Willem Alexanderschool, een school voor zeer moeilijk lerende kinderen (speciaal voortgezet onderwijs). Uit de informatie van de behandelaars en begeleiders van betrokkene blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat betrokkene al vanaf zeer jonge leeftijd intensief is begeleid in verband met zijn ontwikkelingsstoornissen en fysieke beperkingen. Hij is aangemeld voor speciale, intensieve dagbehandelingen en onderwijsprogramma’s maar betrokkene is, ondanks herhaaldelijke en continue aansporingen door ouders en begeleiders, nauwelijks te motiveren om hieraan deel te nemen. Er wordt gesproken van een verzuimpercentage van 80%. Het leervermogen van betrokkene is beperkt tot het onthouden van feiten. Betrokkene kan volgens de behandelaars dat wat hij bedenkt en zegt te willen niet omzetten in concreet handelen. Met intensieve begeleiding is hooguit bereikt dat betrokkene een taak met verbale begeleiding en instructie kan uitvoeren, maar betrokkene kan zelden langer dan tien minuten zelfstandig bezig zijn zonder aanmoediging en instructies. Opvallend is dat betrokkene een aangeleerde vaardigheid vervolgens niet goed kan vasthouden als er een nieuwe vaardigheid wordt getraind. Uit de informatie blijkt dat ondanks de intensieve begeleiding die betrokkene al jaren op diverse vlakken krijgt, nauwelijks verbetering in zijn zelfredzaamheid is opgetreden. De verklaringen van de moeder van betrokkene bevestigen het beeld dat betrokkene niet zelfredzaam is in het dagelijks leven, omdat hij vergeet te eten, het waak-slaapritme omdraait en zichzelf niet voldoende verzorgt. Uit de verklaringen van de begeleiders blijkt verder dat betrokkene niet te stimuleren is door het voorhouden van de positieve effecten van het aanleren van een vaardigheid. Er is volgens de begeleiders geen sprake van intrinsieke motivatie. De rechtbank heeft hieruit afgeleid dat betrokkene voortdurend moet worden begeleid en aangestuurd en dat het hem ontbreekt aan zelfstandigheid en leervermogen, nodig om te participeren in arbeid. Betrokkene krijgt vaardigheden die nodig zijn in het dagelijks leven nauwelijks onder de knie en heeft niet het vermogen daarin voldoende te veranderen. Betrokkene is niet in staat ten minste één uur aaneengesloten te werken en hij beschikt niet over basale werknemersvaardigheden. Het Uwv heeft onvoldoende gemotiveerd dat er nog een zodanige ontwikkeling is te verwachten dat betrokkene arbeidsvermogen kan ontwikkelen. Op grond van de informatie van de behandelaars en begeleiders is sprake van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen door het zeer beperkte leervermogen van betrokkene. Dat met de jaren nog een zekere rijping of ontwikkeling, waaronder die van de intrinsieke motivatie, zal optreden is een algemene stelling van de verzekeringsartsen waaraan in het licht van de beperkingen waarmee betrokkene wordt geconfronteerd geen conclusies kunnen worden verbonden. De rechtbank heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van 16 januari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:301). De rechtbank heeft geen reden gezien een deskundige te benoemen.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen door het zeer beperkte leervermogen van betrokkene. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft het Uwv een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 oktober 2019 overgelegd. Daarnaast heeft het Uwv aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat betrokkene op
10 juni 2018 studerende is en dat hij om die reden geen recht heeft op een Wajong-uitkering per die datum.
3.2.
Betrokkene heeft, onder verwijzing naar een rapport van zijn persoonlijk begeleidster over de periode van juni 2019 tot en met december 2019, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Verder heeft betrokkene verwezen naar een psychiatrische beoordeling van een kinder- en jeugdpsychiater van Buro3o van 20 mei 2021 en een Begeleidingsplan van Buro3o van 27 maart 2021.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.1.3.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’ (Compendium). Voor dat beoordelingskader en de uitleg wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 24 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2565, van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018, en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Niet in geschil is dat betrokkene op achttienjarige leeftijd (10 juni 2018) geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) had. In hoger beroep ligt allereerst de vraag voor of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het ontbreken van arbeidsvermogen op dat moment duurzaam was. Het geschil spitst zich toe op de vraag of uitgesloten is dat betrokkene vanwege een zeer beperkt leervermogen arbeidsvermogen kan ontwikkelen in die zin dat hij ten minste één uur aaneengesloten zal kunnen werken en zal kunnen beschikken over basale werknemersvaardigheden.
4.3.
In wat het Uwv in hoger beroep heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien om anders te oordelen dan de rechtbank over heeft gedaan. De rechtbank is inzichtelijk gemotiveerd tot het oordeel gekomen dat het ontbreken van arbeidsvermogen op achttienjarige jarige leeftijd mede gelet op het zeer beperkte leervermogen van betrokkene duurzaam is. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat de omstandigheid dat met de jaren nog een zekere rijping of ontwikkeling, waaronder die van intrinsieke motivatie, zal optreden een algemene stelling van de verzekeringsartsen is waaraan in het licht van de beperkingen waarmee betrokkene wordt geconfronteerd, en gelet de intensieve begeleiding en behandeling die in het verleden reeds heeft plaatsgevonden, geen conclusies kunnen worden verbonden. De door betrokkene in hoger beroep overgelegde informatie van de kinder- en jeugdpsychiater van Buro3o bevestigt het door de rechtbank beschreven medische beeld van betrokkene en de weergegeven conclusie van de behandelaars en begeleiders dat er geen ontwikkelmogelijkheden zijn. In haar rapport van 14 juni 2021 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat op grond van deze informatie verdere verbetering niet te verwachten is en het ontbreken van arbeidsvermogen vanaf 20 mei 2021 duurzaam kan worden geacht. Uit deze recente informatie van de behandelaars komt echter geen ander beeld van de ontwikkelmogelijkheden van betrokkene naar voren dan uit de informatie die reeds bekend was.
4.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat bij betrokkene op 10 juni 2018 sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Gelet hierop is betrokkene per die datum als jonggehandicapte in de zin van artikel 1a:1 van de Wajong aan te merken.
4.5.
Op grond van artikel 1a:2 van de Wajong heeft de jonggehandicapte recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, tenzij op hem een uitsluitingsgrond van toepassing is. Op grond van artikel 1a:6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong – zoals deze bepaling luidde op de datum in geding – is het zijn van studerende een uitsluitingsgrond. Op grond van artikel 1:4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong wordt als studerende aangemerkt de persoon die een tegemoetkoming ontvangt op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos). Op grond van dit artikellid onder d wordt eveneens als studerende aangemerkt (kort gezegd) de persoon voor wie kinderbijslag wordt ontvangen op grond van artikel 7, tweede lid, onderdeel a of onderdeel b, van de Algemene Kinderbijslagwet.
4.6.
Nu over de periode van 10 juni 2018 tot 1 juli 2018 voor betrokkene in verband met het gevolgde voortgezet (speciaal) onderwijs kinderbijslag is ontvangen en aan betrokkene per
1 juli 2018 een tegemoetkoming scholieren op grond van de Wtos is toegekend, is betrokkene per 10 juni 2018 als studerende aan te merken en is op hem een uitsluitingsgrond van toepassing. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte zelf in de zaak voorzien door aan betrokkene met ingang van 10 juni 2018 een Wajong-uitkering toe te kennen. Het hoger beroep slaagt in zoverre.
4.7.
Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd, voor zover daarbij het besluit van 22 mei 2018 is herroepen, aan betrokkene een Wajong-uitkering is toegekend per 10 juni 2018 en is bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Voor het overige wordt de aangevallen uitspraak bevestigd. Het Uwv zal worden opgedragen om met inachtneming van wat in de uitspraak van de Raad is overwogen een nieuwe beslissing op het bezwaar van betrokkene te nemen.
4.8.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Omdat het hoger beroep slechts gedeeltelijk slaagt, is er aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 1.496,-
(1 punt voor het indienen van het verweerschrift in hoger beroep en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 748,-).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het besluit van 22 mei 2018 is herroepen, aan betrokkene met ingang van 10 juni 2018 een Wajong-uitkering is toegekend en is bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 11 september 2018;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 22 mei 2018, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat beroep tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en S.B. Smit-Colenbrander en M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
De griffier is verhinderd te ondertekenen