Uitspraak
16.6861 WAJONG
OVERWEGINGEN
19 februari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een Wajong-uitkering aan appellant, geboren in 1991. Appellant had een uitkering aangevraagd op basis van psychische klachten die hij had ervaren sinds zijn achttiende jaar. De Raad beoordeelde de aanvraag aan de hand van de criteria van artikel 1a:1 van de Wajong, waarbij het van belang is of de appellant op zijn achttiende verjaardag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. De Raad oordeelde dat er geen medische informatie beschikbaar was die de stelling van appellant ondersteunde dat hij op zijn achttiende al beperkingen ondervond. De Raad concludeerde dat de bewijslast bij de aanvrager ligt, vooral bij laattijdige aanvragen, en dat appellant niet aan de voorwaarden voldeed voor een Wajong-uitkering. De eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland werd bevestigd, waarbij het beroep van appellant ongegrond was verklaard. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen, aangezien er geen schending van het beginsel van equality of arms was aangetoond.