Uitspraak
19.5188 ZVW
CAK
OVERWEGINGEN
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een in België woonachtige Nederlander, had verzocht om terug te komen van eerder in rechte onaantastbaar geworden besluiten van het CAK met betrekking tot zijn jaarafrekeningen onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2006 tot en met 2010. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven voor herziening van deze besluiten. De appellant had aangevoerd dat nieuwe rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) aanleiding gaf voor herziening, maar de Raad stelde vast dat nieuwe rechtspraak op zichzelf geen grond vormt voor het doorbreken van rechtens onaantastbare besluiten. De Raad verwees naar het arrest Kühne & Heitz, waarin werd vastgesteld dat het Unierecht niet vereist dat een bestuursorgaan terugkomt van een definitief besluit dat in strijd blijkt te zijn met latere rechtspraak van het Hof. De Raad concludeerde dat de appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die tot herziening van de besluiten moesten leiden. Daarnaast heeft de Raad het verzoek van de appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen, omdat de procedure langer had geduurd dan de redelijke termijn van vier jaar. De Staat der Nederlanden werd veroordeeld tot betaling van € 500,- aan de appellant.