Uitspraak
15.7967 ZVW, 16/3221 ZVW, 17/3837 ZVW, 17/3838 ZVW
10 november 2015 (14/7453), 22 april 2016 (15/7654) en 7 april 2017 (16/7695 en 16/7697) (aangevallen uitspraken) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
CAK
11 januari 2018.
A.M.D. Dijkstra.
OVERWEGINGEN
5 maart 2003 met zijn gezin in België. Tot 1 juli 2004 heeft appellant gewerkt bij [naam werkgever] in [vestigingsplaats]. Per 1 mei 2007 ontvangt appellant een ouderdomspensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet (AOW) alsmede een bedrijfspensioen van [naam werkgever]. Tot 1 januari 2006 was appellant voor alle ziektekosten particulier verzekerd.
31 oktober 2016.
19 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1466, en van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4984, waarin de Raad uitvoerig heeft gemotiveerd dat het Unierecht zich niet verzet tegen het betrekken van het bedrijfspensioen bij de berekening van de buitenlandbijdrage. Appellant heeft zich in dat verband als nieuw feit beroepen op het arrest van het Hof van 26 oktober 2016, C-269/15, Hoogstad, ECLI:EU:C:2016:802. Volgens appellant is zijn situatie inhoudelijk vergelijkbaar met het arrest Hoogstad en is de kern van dit arrest dat geen inhoudingen op private pensioenen mogen plaatsvinden.
BESLISSING
L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018.