In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 januari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot de re-integratie-inspanningen van haar werkgeefster. Appellante, die sinds 1999 werkzaam was bij de Stichting [naam Stichting], was sinds februari 2014 arbeidsongeschikt en had een aanvraag op grond van de Wet WIA ingediend. Het Uwv had vastgesteld dat de werkgeefster voldoende re-integratie-inspanningen had verricht en had afgezien van het opleggen van een loonsanctie. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat zij schade had geleden door het niet tijdig opleggen van een loonsanctie en dat de re-integratie-inspanningen onvoldoende waren.
De rechtbank Gelderland had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rapporten van de arbeidsdeskundigen voldoende steun boden voor het standpunt van het Uwv. De Raad concludeerde dat de werkgeefster in de gegeven omstandigheden voldoende re-integratie-inspanningen had verricht, ondanks het langdurige arbeidsconflict. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding wegens het niet opleggen van een loonsanctie af. Wel werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de procedure was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 1.000,- ten laste van de Staat.
De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenoordelen in re-integratiezaken en de rol van de rechter in het beoordelen van de redelijkheid van de inspanningen van werkgevers in het kader van re-integratie.