ECLI:NL:CRVB:2021:2076
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten na verhuizing
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die sinds 28 december 2015 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van het inrichten van haar nieuwe woning. Deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat er volgens hen geen sprake was van bijzondere omstandigheden die de inrichtingskosten noodzakelijk maakten. Appellante had in november 2018 een nieuwe woning gevonden en was op 23 november 2018 op haar nieuwe adres ingeschreven. Ze had eerder een urgentieverklaring aangevraagd, maar het college stelde dat de verhuizing niet plotseling en onvoorzienbaar was, en dat appellante voldoende mogelijkheden had om voor de inrichtingskosten te reserveren.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar verhuizing wel degelijk plotseling en onvoorzien was, omdat zij om medische redenen met spoed haar oude woning moest verlaten. De Raad oordeelde echter dat de afgifte van de urgentieverklaring op zichzelf niet betekende dat de verhuizing plotseling was. Appellante had al eerder kunnen voorzien dat zij zou verhuizen en had vanaf de aanvraag van de urgentieverklaring in maart 2018 de gelegenheid om te reserveren voor de inrichtingskosten. De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in staat was om te reserveren voor de kosten van de woninginrichting, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.