ECLI:NL:CRVB:2020:1877
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten na verhuizing
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die sinds 27 oktober 2016 bij haar broer woonde, had bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten na haar verhuizing naar een zelfstandige woning. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam had deze aanvraag afgewezen, omdat de kosten volgens hen tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en uit het eigen inkomen moeten worden betaald. De appellante stelde dat zij in bijzondere omstandigheden verkeerde, omdat zij plotseling moest verhuizen en niet in staat was om te sparen voor de inrichtingskosten. De Raad oordeelde echter dat de noodzaak om kosten te maken voor de inrichting van de nieuwe woonruimte niet onverwacht kwam, aangezien appellante al op de hoogte was van de vereisten van het college. De Raad concludeerde dat appellante voldoende gelegenheid had om te sparen en dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht had afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.