ECLI:NL:CRVB:2018:3647

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
17-3903 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor huur en waarborgsom; geen noodgedwongen vertrek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van huur en waarborgsom van een kamer. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had deze aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van bijzondere omstandigheden die noodzakelijke kosten met zich meebrachten. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante in 2014 bij haar moeder is gaan wonen, wat leidde tot een verlaging van haar bijstandsuitkering op basis van de kostendelersnorm. In augustus 2016 heeft appellante een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand, maar het college heeft deze afgewezen. De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat bijzondere bijstand alleen kan worden verleend als er sprake is van noodzakelijke kosten die niet uit de bijstandsnorm kunnen worden voldaan. De Raad oordeelt dat appellante had kunnen reserveren voor de kosten van de verhuizing en dat er geen noodgedwongen vertrek was, aangezien zij al geruime tijd bij haar moeder woonde en de situatie voorzienbaar was.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan.

Uitspraak

17.3903 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 april 2017, 16/7647 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 20 november 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A. van Heijningen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2018. Voor appellante is mr. Van Heijningen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. van Kesteren.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Appellante is in 2014 bij haar moeder, die ook bijstand ontvangt, gaan wonen. Met toepassing van de kostendelersnorm heeft het college de bijstand van appellante en de bijstand van haar moeder in 2015 verlaagd, omdat zij hoofdverblijf hadden in dezelfde woning, zodat rekening werd gehouden met twee personen die kosten kunnen delen.
1.2.
Op 12 augustus 2016 heeft appellante een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van eerste huur en de waarborgsom van de door haar gehuurde kamer aan de [adres] .
1.3.
Bij besluit van 5 september 2016, na bezwaar onder wijziging van de grondslag gehandhaafd bij besluit van 22 november 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand afgewezen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de PW is, voor zover van belang, bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstand, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of de betreffende kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Daarbij speelt met name de vraag of appellante de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor deze kosten.
4.3.
Het gaat hier om kosten die, indien zij noodzakelijk zijn, gerekend worden tot de periodieke dan wel incidentele algemene kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden voldaan uit het inkomen op bijstandsniveau, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.4.
In paragraaf 9.5.9 van de door het college gehanteerde Werkvoorschriften van de gemeente Amsterdam (werkvoorschriften) - samengevat en voor zover van belang - is bepaald dat de kosten voor een verhuizing en woninginrichting niet voor bijstandsverlening in aanmerking komen. De wens om te verhuizen is geen bijzondere omstandigheid. Verhuizingen zijn voorzienbaar en voor de kosten die met een verhuizing en inrichting samenhangen zal dan ook vooraf gereserveerd moeten worden. Alleen in bijzondere situaties, waarbij sprake is van bijzondere medische of sociale redenen die een plotselinge verhuizing noodzakelijk maken, terwijl geen beroep op een voorliggende voorziening mogelijk is, kan bijstand voor deze kosten worden verstrekt. Dit gedeelte van de werkvoorschriften is als een nadere uitwerking van het begrip bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35,
eerste lid, van de PW aan te merken indien het gaat om bijzondere bijstand voor kosten die verband houden met een verhuizing en woninginrichting. Voorbeelden van dergelijke bijzondere situaties zijn genoemd onder 9.5.9.3 van de werkvoorschriften.
4.5.
Appellante heeft aangevoerd dat zij als gevolg van het toepassen van de kostendelersnorm financieel niet in staat is geweest te reserveren. Daarnaast bestond er een noodzaak om te verhuizen. Haar moeder kon appellante niet langer in huis hebben wegens financiële problemen en een dreigende ontruiming van de woning.
4.6.
In wat appellante heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Appellante had immers kunnen voorzien dat zij op een zeker moment het ouderlijk huis zou gaan verlaten en voor de daarmee verband houdende kosten kunnen reserveren. Dat appellante reeds eerder het ouderlijk huis had verlaten en, nadat zij door financiële problemen haar huis was kwijtgeraakt, weer was teruggekeerd, betekent niet dat het opnieuw verlaten van het ouderlijk huis niet voorzienbaar was. Het is niettemin voorstelbaar dat er zich situaties kunnen voordoen waarin sprake is van een noodgedwongen vertrek dat op een zodanig moment komt dat er onvoldoende kon worden gereserveerd. Van zo een situatie is hier geen sprake. Op het moment van de aanvraag was appellante namelijk al enkele jaren meerderjarig en wederom reeds geruime tijd woonachtig bij haar moeder. Zij ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder en ook vanaf de toepassing van de kostendelersnorm moet zij in staat zijn geweest te reserveren voor de eerste maand huur en de waarborgsom. Daarbij komt dat appellante heeft gesteld dat zij moest verhuizen vanwege de financiële problemen van haar moeder en een dreigende ontruiming van de woning, terwijl vaststaat dat de eerder in
mei 2016 dreigende ontruiming van de woning niet is doorgegaan omdat er een betalingsregeling is getroffen. Dat zij met haar verhuizing een mogelijke toekomstige ontruiming van de woning wilde voorkomen omdat haar moeder door het niet langer van toepassing zijn van de kostendelersnorm over een hoger inkomen zou kunnen beschikken, betekent niet dat in augustus 2016 sprake was van een noodgedwongen vertrek. Niet valt in te zien dat appellante niet eerst kon reserveren voor haar verhuizing en de kosten van eerste huur en waarborgsom.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2018.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) L.V. van Donk
ij