ECLI:NL:CRVB:2021:2075
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten na verhuizing
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die sinds 30 december 2013 bijstand ontving, had op 15 november 2018 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor inrichtingskosten van haar nieuwe woning. Deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat er geen sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden die de kosten noodzakelijk maakten. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Raad oordeelde dat de omstandigheid dat aan appellante een urgentieverklaring was afgegeven, niet betekende dat haar verhuizing plotseling en onvoorzienbaar was. Appellante had al sinds 30 juni 2014 met haar partner en kind op een kamer gewoond en had dus kunnen voorzien dat zij zou verhuizen. De Raad concludeerde dat appellante voldoende mogelijkheden had om voor de inrichtingskosten te reserveren, en dat de kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt dat inrichtingskosten in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden voldaan, en dat bijzondere bijstand alleen kan worden verleend als er sprake is van bijzondere omstandigheden. De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in staat was om te reserveren voor de inrichtingskosten, en dat de kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden.