In deze zaak heeft appellante, geboren in 1983, op 27 juni 2016 een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Bergen voor diverse maatwerkvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De aanvraag omvatte hulp bij financiële aangelegenheden, individuele begeleiding, paardrijden en een rolstoel. De rechtbank Limburg heeft in een eerdere uitspraak van 30 januari 2019 geoordeeld dat het college niet tijdig had beslist op de aanvraag, wat leidde tot een dwangsom. Het college heeft vervolgens een maatwerkvoorziening voor een rolstoel verstrekt, maar de overige aanvragen afgewezen, onder verwijzing naar bestaande algemene voorzieningen.
De medisch adviseur heeft op 28 februari 2017 een huisbezoek afgelegd en nader onderzoek gedaan, maar kon geen advies uitbrengen omdat appellante gebruik maakte van haar blokkeringsrecht. Het college verklaarde het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang na haar verhuizing. De rechtbank oordeelde dat het college het gebrek in de motivering van het bestreden besluit niet had hersteld en dat appellante recht had op vergoeding van proceskosten.
In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak geoordeeld dat appellante procesbelang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 7 maart 2017, omdat zij schade heeft geleden door de afwijzing van de maatwerkvoorzieningen. De Raad heeft vastgesteld dat het college een medisch advies nodig had voor een goede beoordeling van de aanvragen en dat appellante niet had meegewerkt aan het uitbrengen van dit advies. De Raad heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het bestreden besluit van het college vernietigd. Tevens is het college veroordeeld tot schadevergoeding aan appellante en zijn de proceskosten toegewezen.