ECLI:NL:CRVB:2021:1937
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Definitieve vaststelling van recht op bijstand en terugvordering lening op grond van Bbz 2004
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, een directeur-grootaandeelhouder (DGA) van een B.V. die onlinediensten aanbiedt voor de luchtvaartindustrie, had een uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) ontvangen in de vorm van een renteloze lening. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had de bijstand voor het jaar 2016 definitief vastgesteld en een bedrag van € 11.008,77 teruggevorderd, omdat het netto-inkomen van appellante over dat jaar was vastgesteld op € 18.648,-. Appellante had recht op € 3.066,30 aan bijstand, maar had al een bedrag van € 14.075,07 ontvangen, waardoor zij het verschil moest terugbetalen.
Appellante ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, die haar beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de stelling van appellante dat zij pas in 2017 over de gefactureerde bedragen kon beschikken. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet al in 2016 redelijkerwijs kon beschikken over de gefactureerde bedragen. Ook de stelling dat zij in loondienst was van haar bedrijf en daardoor niet kon beschikken over de middelen van het bedrijf, werd verworpen. De Raad bevestigde dat het college het netto-inkomen over 2016 correct had vastgesteld op basis van de jaarrekening en de verzonden facturen.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.