In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WIA-uitkering van appellante. Appellante had eerder een WIA-uitkering ontvangen, maar het Uwv heeft deze beëindigd op basis van de vaststelling dat er geen toegenomen beperkingen waren die voortvloeiden uit dezelfde ziekteoorzaak. Appellante had zich ziek gemeld met rugklachten en later fibromyalgie, maar het Uwv concludeerde dat de nieuwe klachten, die voortkwamen uit een val, niet gerelateerd waren aan de eerdere ziekteoorzaak. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had aangetoond dat de toegenomen klachten van appellante niet het gevolg waren van de eerder vastgestelde ziekteoorzaak. De Raad wees erop dat de medische informatie niet voldoende bewijs bood voor een causaal verband tussen de nieuwe klachten en de eerdere aandoeningen. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die haar standpunt onderbouwden. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen die voortvloeien uit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor appellante eerder een WIA-uitkering had ontvangen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.