ECLI:NL:CRVB:2014:2721

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2014
Publicatiedatum
13 augustus 2014
Zaaknummer
13-3741 WAO-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over arbeidsongeschiktheid en ziekteoorzaak in WAO-zaak

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de zaak van appellant behandeld, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uwv. Appellant, die in juni 1995 ziek werd na een verkeersongeval, ontving tot 2007 een WAO-uitkering. Na een periode van werkhervatting viel hij in 2010 opnieuw uit door neurologische klachten. Het Uwv weigerde hem een nieuwe WAO-uitkering, stellende dat zijn huidige klachten voortkwamen uit een andere oorzaak dan de eerdere arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelt dat het Uwv ten onrechte heeft aangenomen dat er geen sprake is van een zelfde ziekteoorzaak. De medische rapporten wijzen op een verband tussen de psychische en fysieke klachten van appellant, die voortvloeien uit het ongeval in 1995. De Raad draagt het Uwv op om een nieuw verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek uit te voeren om de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 18 januari 2011 vast te stellen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de medische gegevens en de oorzakelijke verbanden tussen klachten en eerdere arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

13/3741 WAO-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 mei 2013, 12/4642 (aangevallen uitspraak).
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.M. Voogt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij een Functionele Mogelijkhedenlijst van 25 mei 2007 en arbeidskundige rapporten van 23 juli 1998, 2 maart 1999 en
24 september 2006 (lees: 2007) overgelegd.
Bij brief van 7 oktober 2013 heeft het Uwv nog een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 25 september 2013 overgelegd.
De Raad heeft bij brieven van 20 december 2013 nadere vragen aan partijen gesteld.
Het Uwv heeft naar aanleiding van de nadere vragen een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 7 januari 2014 overgelegd.
Appellant heeft naar aanleiding van de door de Raad aan hem gestelde vragen een aanvullend hoger beroepschrift en nadere medische stukken ingediend.
Het Uwv heeft desgevraagd in reactie op de nadere medische stukken een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 24 februari 2014 overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met zaak 12/4234 ZW, plaatsgevonden op
2 juli 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Voogt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers. Nadat het onderzoek is gesloten, zijn de zaken weer gesplitst zodat in zaak 12/4234 ZW afzonderlijk uitspraak wordt gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft zich in juni 1995 ziek gemeld ten gevolge van een hem overkomen verkeersongeval. Appellant heeft van 27 juni 1996 tot 26 november 2007 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidverzekering (WAO) ontvangen, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 25 september 2007 is de
WAO-uitkering van appellant per 26 november 2007 ingetrokken, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Appellant heeft vervolgens hervat in werkzaamheden in WSW-verband, voor 16 uur per week.
1.2. Op 21 december 2010 is appellant wegens neurologische klachten opnieuw uitgevallen voor zijn werk. Op 5 november 2011 heeft appellant bij het Uwv een formulier “Melden van verslechterde gezondheid” ingediend en daarbij informatie van zijn huisarts overgelegd.
1.3. Bij besluit van 1 december 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appelllant, na een verkorte wachttijd van vier weken per 18 januari 2011, geen WAO-uitkering krijgt omdat hij ziek is geworden door een andere oorzaak dan die waarvoor hij voorheen een WAO-uitkering ontving. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts van 30 november 2011 ten grondslag.
1.4. Bij besluit van 14 september 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 december 2011 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit is door het Uwv een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 13 september 2012 ten grondslag gelegd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil zich toespitst op de vraag of de toegenomen beperkingen van appellant voortkomen uit dezelfde oorzaak, als bedoeld in artikel 43a van de WAO. De rechtbank is, met het Uwv, van oordeel dat voldoende buiten twijfel staat dat geen sprake is van een oorzakelijk verband tussen de huidige neurologische klachten en de klachten waarvoor appellant eerder een WAO-uitkering ontving. De rechtbank heeft in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen en heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een WAO-uitkering toe te kennen na een verkorte wachttijd van vier weken.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep (samengevat) op het standpunt gesteld dat zijn wegrakingen een gevolg zijn van het verkeersongeval in 1995 en dat zijn beperkingen zijn toegenomen.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In artikel 43a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO is bepaald dat toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge die wet kan plaatsvinden indien degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid is ingetrokken, binnen vijf jaar na de datum van intrekking arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de uitkering werd genoten en onafgebroken vier weken heeft geduurd.
4.2.
Uit de rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 1 juni 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT7178) volgt dat buiten twijfel dient te staan dat de (toegenomen) arbeidsongeschiktheid moet voortvloeien uit een andere ziekteoorzaak, wil het bepaalde in artikel 43a van de WAO niet van toepassing zijn.
4.3.
De appellant behandelende psycholoog E. Buijs en psychiater R.P. Ruimschotel hebben in hun brief van 23 januari 2014 met betrekking tot appellants klachten het volgende verklaard:
“(…) dat zijn huidige aanvallen onderhouden lijken te worden door psychosociale factoren. Zijn huidige psychiatrisch toestandsbeeld is mede ontstaan als gevolg van de pijnklachten die ontstaan zijn na het ongeluk in 1995. In die zin kan er gesproken worden van een verband tussen zijn huidige aanvallen en het verkeersongeval.”
4.4.
In reactie op de verklaring van psycholoog Buijs en psychiater Ruimschotel heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 24 februari 2014 gesteld dat het verband niet aannemelijk is en dat volledig uitsluiten van een verband volgens hem niet mogelijk is. Het lijkt de bezwaarverzekeringsarts uiterst onwaarschijnlijk dat de functionele aanvallen, dus psychogeen van oorzaak, louter en alleen te wijten zijn aan het ongeval dat veertien jaar eerder plaatsvond dan de eerste aanval.
4.5.
Met de in 4.3 en 4.4 genoemde medische bevindingen, staat naar het oordeel van de Raad niet buiten twijfel dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid van appellant voortvloeit uit een andere oorzaak, als bedoeld in artikel 43a van de WAO. Door de artsen wordt immers verband gelegd tussen de psychische klachten en de als direct ongevalsgevolg te beschouwen fysieke klachten. In zijn besluitvorming heeft het Uwv ten onrechte het standpunt ingenomen dat geen sprake is van een zelfde ziekteoorzaak. Het Uwv heeft daarom eveneens ten onrechte niet op basis van een medische en arbeidskundige beoordeling de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 18 januari 2011 vastgesteld.
5.
De Raad ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht, het Uwv op te dragen een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek uit te voeren inzake de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per
18 januari 2011 en te bezien wat de gevolgen daarvan zijn voor het bestreden besluit.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met in achtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en M. Greebe en
J.J.T. van de Corput als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) H.J. Dekker

RK