In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van een betrokkene, die zich op 25 maart 2016 ziek meldde met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de uitkering beëindigd op basis van een eerstejaars ZW-beoordeling, waaruit bleek dat de betrokkene meer dan 65% van haar eerdere loon kon verdienen. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd, omdat de primaire beoordeling was gedaan door een verzekeringsarts in opleiding en niet door een geregistreerde verzekeringsarts. De rechtbank verklaarde het beroep van de betrokkene gegrond en vernietigde het besluit van het Uwv, met de opdracht om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de betrokkene.
In hoger beroep heeft het Uwv de uitspraak van de rechtbank bestreden, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv niet voldoende heeft gemotiveerd dat de functies die aan de ZW-beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor de betrokkene. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid had voorbereid. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en bepaalde dat beroep tegen het nieuwe besluit van het Uwv slechts bij de Raad kan worden ingesteld. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene in hoger beroep, tot een bedrag van € 748,-.