Uitspraak
18.5966 PW-PV, 19/423 PW-PV
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarin is beslist op het beroep tegen het besluit van 9 januari 2018;
- verklaart het beroep van appellante tegen dat besluit ongegrond.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante had verzocht om herziening van het besluit over haar bijstand in 2014, naar aanleiding van een definitieve aanslag inkomstenbelasting over dat jaar. Appellante stelde dat het college ten onrechte een bedrag van € 382,- per maand als inkomen op haar bijstand in mindering had gebracht, terwijl dit volgens haar om vermogen ging. De Raad oordeelde dat de fiscale aanslag geen nieuw feit of veranderde omstandigheid opleverde die aanleiding gaf tot herziening van het besluit. De afwijzing van het herzieningsverzoek werd dan ook terecht geacht, aangezien appellante niet had aangetoond dat deze afwijzing evident onredelijk was.
Daarnaast werd het incidenteel hoger beroep van het college behandeld, dat zich richtte tegen de uitspraak van de rechtbank waarin was geoordeeld dat het college een dwangsom van € 1.260,- verschuldigd was voor het niet tijdig beslissen op het bezwaar. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte was uitgegaan van een beslistermijn van zes weken, terwijl deze termijn in dit geval twaalf weken bedroeg, omdat het college een commissie had ingesteld. De ingebrekestelling was dus prematuur en het incidenteel hoger beroep slaagde. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten, en verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van 9 januari 2018 ongegrond.