ECLI:NL:CRVB:2021:1637
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de verrekening van WIA-uitkering met bijstandsuitkering en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 22 december 2020, waarin het Uwv stelt dat na verrekening van uitkeringen er niets meer aan appellant verschuldigd is. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze stelling en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad constateert dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van meer dan zes maanden, maar minder dan een jaar, en dat deze overschrijding heeft plaatsgevonden in de fase bij de bestuursrechter. De Raad oordeelt dat de coronamaatregelen een uitzonderlijke situatie vormen die een langere redelijke termijn rechtvaardigen. Appellant had eerder een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA en een toeslag op grond van de Toeslagenwet ontvangen, maar het Uwv heeft deze uitkeringen verrekend met een bijstandsuitkering die appellant van de gemeente ontving. De Raad oordeelt dat het Uwv correct heeft gehandeld en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling van een schadevergoeding van € 1.000,- aan appellant wegens de overschrijding van de redelijke termijn en veroordeelt de Staat ook in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 267,-.