Uitspraak
15.8367 WIA, 18/402 WIA
OVERWEGINGEN
Ook dient het Uwv het door appellante in de hoger beroepen betaalde griffierecht te vergoeden.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante heeft in het verleden gewerkt als administratief medewerker, maar heeft door psychische klachten een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv heeft haar aanvraag afgewezen op basis van een vastgestelde arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. De rechtbank Gelderland heeft in eerdere uitspraken de bestreden besluiten van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Appellante is van mening dat haar beperkingen niet adequaat zijn beoordeeld en heeft daarom hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en een deskundige benoemd om de medische situatie van appellante te beoordelen. De deskundige concludeerde dat appellante op de relevante data meer beperkingen had dan door het Uwv was aangenomen. De Raad oordeelde dat de besluiten van het Uwv een ontoereikende medische grondslag hadden en dat het Uwv de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) moest herzien in overeenstemming met het rapport van de deskundige. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat appellante recht heeft op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.
De Raad heeft de aangevallen uitspraken vernietigd voor zover de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand zijn gelaten en het Uwv opgedragen om binnen zes weken nieuwe beslissingen te nemen op de bezwaren van appellante. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding en proceskosten aan appellante.