Uitspraak
19 3257 WAJONG
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.Deze voorwaarden behoeven daarom geen verdere bespreking.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellante. De appellante, geboren in 1998, had eerder een aanvraag ingediend die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen op basis van het oordeel dat zij arbeidsvermogen had. De rechtbank Den Haag had deze afwijzing bevestigd. Appellante stelde dat zij geen arbeidsvermogen had en dat de rechtbank belangrijke informatie over haar situatie niet had meegewogen. Tijdens de zitting op 14 april 2021, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, werd het standpunt van het Uwv verdedigd door een vertegenwoordiger. De Raad oordeelde dat appellante niet jonggehandicapt was op haar achttiende verjaardag en dat er geen sprake was van een situatie die haar recht zou geven op een Wajong-uitkering. De Raad concludeerde dat de medische en arbeidsdeskundige grondslagen voor de afwijzing voldoende waren en dat de eerdere toezeggingen van de verzekeringsarts niet als bindend konden worden beschouwd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in proceskosten.