In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante ontving sinds 22 februari 2010 bijstand van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, maar het college heeft de bijstand per 18 augustus 2017 beëindigd en eerder intrekking van bijstand over de periode van 22 februari 2010 tot 1 september 2010 en vanaf 1 december 2016 doorgevoerd. De Raad heeft vastgesteld dat de appellante spaarpolissen had die tot uitbetaling zijn gekomen, maar dat het college ten onrechte deze uitbetalingen als vermogen heeft aangemerkt. De Raad oordeelt dat het college niet is verschenen op de zitting en dat dit in het nadeel van het college moet worden uitgelegd. De Raad vernietigt het bestreden besluit en herroept de intrekking van bijstand, omdat de appellante niet in strijd met de inlichtingenverplichting heeft gehandeld. De Raad concludeert dat de onduidelijke situatie niet in het nadeel van de appellante mag uitvallen en herroept het besluit van 18 augustus 2017, waardoor het college niet meer kan overgaan tot intrekking van bijstand.