ECLI:NL:CRVB:2021:1007

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
19/575 AW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wraking van de behandelend rechters in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.L. Aarts, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Tijdens de zitting op 4 februari 2021 heeft verzoekster verzocht om wraking van de behandelend rechters, omdat zij meende dat deze rechters niet onpartijdig waren. Het wrakingsverzoek werd echter pas op 16 februari 2021 ingediend, wat volgens de Centrale Raad van Beroep te laat was. De Raad oordeelde dat verzoekster niet tijdig had gehandeld, aangezien de feiten die aanleiding gaven voor het wrakingsverzoek al tijdens de zitting van 4 februari 2021 bekend waren. De Raad stelde vast dat verzoekster had kunnen en moeten handelen in overeenstemming met artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, dat vereist dat een wrakingsverzoek onmiddellijk na bekendwording van de feiten wordt ingediend.

De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om wraking niet-ontvankelijk verklaard, omdat de indiening van het verzoek niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De Raad heeft ook overwogen dat de omstandigheden die verzoekster aanvoerde, zoals het ontbreken van een proces-verbaal en de afwijzing van haar verzoek om zittingsaantekeningen, niet rechtvaardigden dat het wrakingsverzoek zo laat werd ingediend. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 28 april 2021.

Uitspraak

19/575 AW-W
Datum beslissing: 28 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)

PROCESVERLOOP

Namens verzoekster heer mr. J.L. Aarts, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 december 2018, 18/354 in het geding tussen verzoekster en het college van bestuur van de Openbaar Onderwijs Groep Groningen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2021 door een meervoudige kamer, bestaande uit C.H. Bangma, A. van Gijzen en M. Wolfrat (behandelend rechters). Verzoekster en haar gemachtigde, mr. G. Wind, advocaat, waren hierbij aanwezig en ook het college was - via beeldbellen - vertegenwoordigd.
Verzoekster heeft per e-mail van 16 februari 2021 en bij brief van 17 februari 2021 verzocht om wraking van de behandelend rechters.
Mr. Wind heeft de Raad op 17 februari 2021 bericht dat hij zich als gemachtigde heeft teruggetrokken.
De behandelend rechters hebben schriftelijk meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Verzoekster heeft bij brief van 11 maart 2021 haar wrakingsverzoek aangevuld.
Verzoekster en de behandelend rechters zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad op 23 april 2021. Verzoekster en haar gemachtigde mr. V.R.S. Sturkenboom hebben via beeldbellen deelgenomen aan de zitting. De behandelend rechters zijn, zoals aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
1.2.
Uit artikel 8:16, eerste lid, van de Awb volgt dat het verzoek om wraking moet worden ingediend zodra de feiten of omstandigheden die aanleiding zijn voor het wrakingsverzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2. Het wrakingsverzoek van verzoekster is gebaseerd op een drietal gronden. In de eerste plaats zouden de behandelend rechters geen kennis hebben genomen van belangrijke stukken als gevolg van het niet lezen of het niet hebben ontvangen van die stukken. In de tweede plaats zou de voorzitter uitlatingen hebben gedaan, waaruit zijn vooringenomenheid jegens verzoekster blijkt. Tot slot zou door de behandelend rechters – in lijn met de wens van het college
-te snel zijn aangestuurd op een financiële schikking zonder terugkeer waarbij verzoekster onder druk zou zijn gezet daaraan mee te werken.
3. Het verzoek om wraking is gebaseerd op het verhandelde op de zitting van 4 februari 2021. Door met het indienen van het wrakingsverzoek te wachten tot 16 februari 2021 heeft verzoekster niet gehandeld overeenkomstig artikel 8:16, eerste lid, van de Awb. De aanleiding voor verzoekster om de behandelend rechters te wraken was gelegen in het optreden van de behandelend rechters ter zitting van 4 februari 2021. De omstandigheden waarin verzoekster aanleiding heeft gezien een wrakingsverzoek in te dienen waren haar en mr. Wind dus uiterlijk ter zitting bekend. Verzoekster had dan ook ter zitting van 4 februari 2021 of uiterlijk enkele dagen daarna het wrakingsverzoek kunnen indienen.
4. De omstandigheden dat mr. Wind verzoekster desgevraagd op 8 februari 2021 te kennen heeft gegeven geen wrakingsverzoek voor haar te willen indienen, dat verzoekster niet in het bezit was van een proces-verbaal van die zitting en dat haar ongemotiveerde verzoek om de zittingsaantekeningen van de griffier bij brief van 11 februari 2021 was afgewezen, rechtvaardigen niet dat het wrakingsverzoek pas twaalf dagen na de zitting per e-mail aan de Raad is verzonden. Verzoekster heeft immers op 16 februari 2021 – zonder in het bezit te zijn van die zittingsaantekeningen of het proces-verbaal – een uitgebreid wrakingsverzoek kunnen indienen. Dat verzoekster de nodige zorgvuldigheid heeft willen betrachten en er daarom heeft gekozen eerst toen een wrakingsverzoek in te dienen, doet evenmin af aan de te late indiening van het wrakingsverzoek.
5. Het vorenstaande betekent dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om wraking van de behandelend rechters niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door E. Dijt als voorzitter en T. Dompeling en
G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2021.
(getekend) E. Dijt
(getekend) L.R. Kokhuis