ECLI:NL:RBNNE:2018:5363

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
27 december 2018
Zaaknummer
18/354
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van docente wegens plichtsverzuim en de gevolgen voor de onderwijsomgeving

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een docente en het college van bestuur van de Openbaar Onderwijs Groep Groningen. De docente, eiseres, was sinds 6 september 2004 in dienst als lerares geschiedenis en kreeg op 6 september 2017 ontslag wegens plichtsverzuim. Dit ontslag werd verleend na een besluit van het college van bestuur, dat op basis van verschillende verweten gedragingen tot de conclusie kwam dat eiseres niet aan haar verplichtingen voldeed. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere vormen van plichtsverzuim, waaronder het niet verschijnen op een surveillancedienst en een rapportvergadering, en het niet tijdig informeren van de werkgever over haar afwezigheid. Eiseres voerde aan dat de procedure niet eerlijk was verlopen en dat de verweten gedragingen niet ernstig genoeg waren voor ontslag. De rechtbank oordeelde echter dat de opgelegde disciplinaire maatregel van ontslag gerechtvaardigd was, gezien de aard en ernst van het plichtsverzuim. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/354

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 december 2018 in de zaak tussen

[naam], wonende te Groningen, eiseres
(gemachtigde: mr. J.L. Aarts),
en
het college van bestuur van de Openbaar Onderwijs Groep Groningen, verweerder
(gemachtigde: mr. D. Lazevic).

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2017 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder eiseres laten weten dat haar per 8 september 2017 ontslag wordt verleend wegens plichtsverzuim, als bedoeld in artikel 10.b.3, aanhef en onder 11, gelezen in samenhang met artikel 10.b.7, derde lid, aanhef en onder c, van de Cao Voortgezet Onderwijs (hierna: de Cao VO).
Verweerder heeft bij besluit van 20 december 2017 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar tegen het primaire besluit, conform het advies van verweerders Commissie bezwaarschriften van 18 december 2017, ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
Bij brief van 27 februari 2018 heeft eiseres de gronden van beroep ingediend, voorzien van bijlagen. Bij brieven van 11 april 2018 en 30 juli 2018 heeft eiseres nadere gronden ingediend, eveneens voorzien van bijlagen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] en zijn gemachtigde. Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is sedert 6 september 2004 bij verweerder in dienst in de functie van lerares geschiedenis, laatstelijk met een aanstelling voor onbepaalde tijd en een werktijdfactor van 0,75%.
2. Op 17 juli 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de conrector [naam] , HRM medewerker [naam] en eiseres. Daarbij is van de zijde van de werkgever uiteengezet dat het gesprek zou gaan over de afwezigheid van eiseres tijdens een rapportvergadering, over haar afwezigheid bij een ingeroosterde surveillancedienst en over de terugkoppeling van een gesprek met leerlingen van klas 5. Tijdens dit gesprek is namens de werkgever naar voren gebracht dat eiseres op 13 juli 2017 afwezig was op een rapportvergadering, zonder dat zij de werkgever daar vooraf op de juiste wijze van in kennis had gesteld, dat eiseres op 29 juni 2017 - hoewel zij daarvoor was ingeroosterd - niet is verschenen tijdens een surveillancedienst, dat eiseres in de periodes 2 en 3 in de vijfde klas meerdere keren geen drie maar slechts twee uren heeft lesgegeven en dat eiseres in periode 4 op vrijdag meerdere malen tijdens het achtste uur geen les heeft gegeven aan klas 5.
2.1.
Bij brief van 28 juli 2017 heeft verweerder eiseres in kennis gesteld van het voornemen om haar te ontslaan wegens plichtsverzuim. Daaraan heeft verweerder de in rechtsoverweging 2 genoemde feiten ten grondslag gelegd.
2.2.
Bij brief van 22 augustus 2017 heeft eiseres haar zienswijze op het voornemen gegeven. Zij heeft daarin aandacht gevraagd voor haar privé-situatie - de ziekte en het overlijden op 4 juli 2017 van haar nicht. Daarnaast heeft zij voor elk van de haar verweten gedragingen een verklaring gegeven. Volgens eiseres is geen sprake van ernstig plichtsverzuim.
2.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres ontslagen vanwege plichtsverzuim. Dit ontslag heeft verweerder in het bestreden besluit gehandhaafd.
3. Eiseres voert in beroep aan - onder meer en voor zover hier van belang - dat de voornemenprocedure niet fair en zorgvuldig is verlopen, dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, dat geen van de door verweerder verweten gedragingen op zichzelf beschouwd een rechtvaardiging biedt voor een disciplinaire maatregel, dat geen sprake is van doorgaand gedrag en dat verweerder eiseres niet eerder heeft aangesproken op de haar verweten gedragingen. Meer in het bijzonder merkt eiseres op dat zij zich ten aanzien van de surveillancedienst op 29 juni 2017 heeft gehouden aan het lesrooster en in die week (andere) extra werkzaamheden heeft verricht. Voorts voert eiseres aan dat zij zich de avond voor de rapportvergadering van 13 juli 2017 per e-mail heeft ziekgemeld voor die dag. Dat zij de ziekmelding niet telefonisch heeft doorgegeven, vindt zij geen plichtsverzuim. Voor zover haar verweten wordt dat zij in periode 2 en 3 leerlingen van de vijfde klas meerdere keren naar huis heeft laten gaan, stelt eiseres dat het ging om lesuren waarin de leerlingen zelfstandig aan onderzoeksopdrachten konden werken. Daarbij was eiseres in het schoolgebouw aanwezig en bereikbaar. Wat betreft het verwijt dat zij in periode 4 op vrijdag het achtste uur geen les heeft gegeven, stelt eiseres dat dit op zichzelf klopt, maar dat zij de leerlingen bij die gelegenheid een extra huiswerkopdracht meegaf.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. Op grond van artikel 10.b.3, gelezen in samenhang met artikel 10.b.7 van de Cao VO, kan de werknemer die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt om die reden disciplinair worden gestraft. De disciplinaire straffen die kunnen worden opgelegd zijn een schriftelijke berisping, een schorsing met behoud van salaris, ontslag of een inhouding van bezoldiging, voor ten hoogste 50% van het maandsalaris.
6. Eiseres voert allereerst aan dat verweerder haar niet fair heeft behandeld door haar tijdens het gesprek op 17 juli 2017 te confronteren met kritiek van een aantal leerlingen over het niet geven van lessen en haar direct om een reactie te vragen, zonder dat zij in de gelegenheid was om een raadsman of -vrouw in te schakelen.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder eiseres tijdens het gesprek met de geconstateerde feiten confronteren en haar om een reactie vragen. Dat is in de verhoudingen tussen een werkgever en een werknemer de gangbare gang van zaken. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiseres door verweerder ontoelaatbaar onder druk is gezet, zoals zij stelt. Evenmin blijkt uit de gedingstukken dat eiseres iets heeft gezegd waardoor zij zichzelf in een nadelige positie heeft gebracht. Bovendien heeft eiseres de gelegenheid gekregen om later - onder meer door middel van een zienswijze - te reageren. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar stelling.
7. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997, noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres alle door verweerder verweten gedragingen heeft begaan. Deze gedragingen zijn, elk afzonderlijk beschouwd, niet toelaatbaar. Daarmee is sprake van plichtsverzuim.
7.2.
Vervolgens is het de vraag of deze gedragingen ten volle aan eiseres kunnen worden toegerekend. Daarbij ligt het volgens vaste rechtspraak van de CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3607, op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat het plichtsverzuim haar niet kan worden toegerekend.
7.2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het niet verschijnen tijdens de ingeroosterde surveillancedienst aan eiseres is toe te rekenen, te meer nu eiseres heeft verklaard dat zij heeft verzuimd het elektronische rooster te raadplegen, terwijl het op de school alom bekend is dat dit rooster leidend is. Van een verschoonbare reden om niet aan de surveillancedienst deel te nemen is niet gebleken.
7.2.2.
Ook het niet verschijnen op de rapportvergadering van 13 juli 2017 is aan eiseres toe te rekenen. Dat zij de avond voor de vergadering per e-mailbericht heeft gemeld dat zij niet op de vergadering kon komen, maakt dat niet anders. De rechtbank heeft begrip voor de omstandigheid dat eiseres zich gebroken voelde na de begrafenis van haar nicht op 12 juli 2017, maar dat neemt niet weg dat eiseres wist dat de afspraak op school is dat een ziekmelding telefonisch moet worden doorgegeven aan de rector. Het had ondanks de emotionele gebeurtenissen op 12 juli 2017 op de weg van eiseres gelegen om zich aan die afspraak te houden.
7.2.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat het aan eiseres is toe te rekenen dat zij in de periodes 2 en 3 aan de vijfde klas meerdere keren geen drie maar slechts twee uren heeft lesgegeven en dat zij in periode 4 aan diezelfde klas op vrijdag meerdere malen geen les heeft gegeven tijdens het achtste uur. De rechtbank overweegt daartoe dat het lesgeven aan leerlingen tot de kerntaken van een docent behoort en dat een docent ten aanzien van deze leerlingen een grote verantwoordelijkheid draagt. Dat eiseres de leerlingen onderzoeksopdrachten gaf en dat de leerlingen in verband daarmee de vrijheid kregen om zelfstandig te werken - waarmee eiseres verklaart in de periodes 2 en 3 aan de vijfde klas niet drie maar twee uur te hebben lesgegeven -, kan de rechtbank tot op zekere hoogte volgen.
Dit neemt echter niet weg dat niet gebleken is dat eiseres voor die lesmethode de instemming van verweerder had. Evenmin is gebleken dat collega-docenten op dezelfde wijze lesgaven of dat hierover schoolbeleid is geformuleerd. Bovendien heeft eiseres in periode 4 meermaals geen les gegeven gedurende het achtste uur op vrijdag, zonder daarvoor een deugdelijke verklaring aan te dragen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder op goede gronden heeft kunnen concluderen dat eiseres ontoelaatbaar zelfstandig de vrijheid heeft genomen om leerlingen niet klassikaal les te geven. Daarbij kon verweerder in belangrijke mate meewegen dat leerlingen en hun ouders ervan moeten kunnen uitgaan dat in een veilige schoolomgeving wordt lesgegeven. De werkwijze van eiseres hield bovendien onweersproken in dat leerlingen gedurende voornoemde uren de school konden verlaten. Verweerder heeft eiseres kunnen aanrekenen dat de leerlingen gedurende voornoemde lesuren niet (noodzakelijkerwijs) op school waren en dat eiseres zelf ook min of meer onvindbaar was. Dit laatste blijkt onder meer uit haar bezwaarschrift (pagina 10), waarin eiseres stelt dat zij tijdens de betreffende uren te vinden was op de gangbare werkplekken “zoals het leslokaal, de computerruimte, de sectiekamer, de mediatheek of de openbare bibliotheek”. Het beeld van zwervende leerlingen en een onvindbare docent heeft eiseres tijdens de zitting niet kunnen wegnemen.
7.2.4.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de vier gedragingen die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan de conclusie dat sprake is van plichtsverzuim, aan eiseres zijn toe te rekenen. Wat eiseres in dit verband naar voren heeft gebracht geeft geen aanleiding tot een ander oordeel. Dit betekent dat verweerder in beginsel bevoegd tot het opleggen van een disciplinaire maatregel.
7.3.
De vraag die vervolgens voorligt, is of de opgelegde straf van ontslag evenredig is aan het plichtsverzuim.
7.4.
Gelet op de aard en de ernst van het gepleegde plichtsverzuim is de opgelegde disciplinaire straf van ontslag naar het oordeel van de rechtbank niet onevenredig. De rechtbank oordeelt dat het meerdere keren geen drie maar slechts twee uren lesgegeven en het op vrijdag meerdere malen geen lesgeven tijdens het achtste uur op zichzelf genomen ontslagwaardige gedragingen zijn. Daarbij verwijst de rechtbank naar wat zij in rechtsoverweging 7.2.3 heeft overwogen. Het niet verschijnen tijdens de surveillancedienst en de rapportvergadering acht de rechtbank op zichzelf genomen niet ontslagwaardig, maar zij is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat de vier gedragingen in samenhang bezien de straf van ontslag rechtvaardigen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat geen sprake is geweest van doorgaand gedrag waarvoor verweerder eerst een minder zware disciplinaire straf had moeten opleggen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verweten gedragingen alle vier betrekking hebben op de (ongeoorloofde) afwezigheid en/of beschikbaarheid van eiseres, waarbij afstemming met dan wel instemming van verweerder ontbrak.
8. Voor zover eiseres naar voren brengt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, volgt de rechtbank haar niet, gelet op al het voorgaande.
9. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
10. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Maring, voorzitter, mr. C.H. de Groot en mr. M. Pelinck, leden, in aanwezigheid van mr. E.H. Pot, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.