ECLI:NL:CRVB:2020:842
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van duurzaam gescheiden leven in het kader van de Toeslagenwet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellant, die een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) had aangevraagd, als gehuwd of ongehuwd moest worden aangemerkt. De periode in geding besloeg van 20 juli 2015 tot en met 31 maart 2016. Appellant was gehuwd met zijn echtgenote, maar stelde dat hij duurzaam gescheiden leefde. Het Uwv had in eerdere besluiten appellant als gehuwd aangemerkt, omdat hij en zijn echtgenote in dezelfde woning woonden. Appellant had echter een huurcontract voor een zolderverdieping van de woning van zijn echtgenote afgesloten en stelde dat hij vanaf 20 juli 2015 weer op dat adres woonde.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. De Centrale Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling. De Raad benadrukte dat voor de beoordeling van duurzaam gescheiden leven, het noodzakelijk is dat de echtgenoten elk een eigen leven leiden en dat deze situatie door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Aangezien appellant en zijn echtgenote in dezelfde woning verbleven, was er volgens de Raad geen sprake van een verbreking van de echtelijke samenleving.
De Raad concludeerde dat het Uwv terecht het inkomen van de echtgenote had betrokken bij de vaststelling van de aan appellant toe te kennen toeslag. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.