ECLI:NL:CRVB:2020:823

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
19/278 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Uwv over arbeidsgeschiktheid van betrokkene na ziekmelding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de arbeidsgeschiktheid van betrokkene. Betrokkene, die als callcentermedewerker werkte, had zich ziek gemeld vanuit de Werkloosheidswet (WW) en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had betrokkene op 7 maart 2017 arbeidsgeschikt verklaard, wat leidde tot het beëindigen van zijn ziekengeld. Betrokkene verzocht het Uwv om herziening van dit besluit, maar het Uwv weigerde dit. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van betrokkene tegen het besluit van het Uwv gegrond, maar het Uwv ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv op goede gronden geen aanleiding had gezien om terug te komen van het besluit van 7 maart 2017. De Raad stelde vast dat er voldoende onderzoek was gedaan naar de maatstaf arbeid van betrokkene en dat de eerdere beoordeling door de artsen van het Uwv niet onjuist was. De Raad benadrukte dat betrokkene gedurende lange tijd zijn eigen werk had kunnen verrichten, ondanks de vastgestelde aandoening. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene tegen het besluit van 27 maart 2018 ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van een gedegen medische beoordeling en de rol van eerdere beoordelingen in het vaststellen van arbeidsgeschiktheid. De Raad concludeerde dat de rechtbank onvoldoende inzicht had gegeven in de functie van betrokkene en de omstandigheden rondom zijn ontslag, wat leidde tot de vernietiging van de eerdere uitspraak.

Uitspraak

/19.278 ZW

Datum uitspraak: 27 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 11 december 2018, 18/825 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.F. van den Berg, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 17/7569, plaatsgevonden op 16 januari 2020. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Berg. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst en is in de twee zaken afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is werkzaam geweest als callcentermedewerker voor 20 uur per week. Hij heeft met ingang van 3 augustus 2015 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Op 16 december 2016 heeft hij zich vanuit de WW ziek gemeld met lichamelijke klachten. Hem is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Na medisch onderzoek heeft het Uwv betrokkene bij besluit van 7 maart 2017 vanaf 13 maart 2017 arbeidsgeschikt verklaard. Het recht op ziekengeld is beëindigd. Bij besluit van 20 april 2017 heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 7 maart 2017 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 13 oktober 2017 heeft de rechtbank Overijssel het beroep van betrokkene tegen het besluit van 20 april 2017 ongegrond verklaard.
1.2.
Op 22 november 2017 heeft betrokkene het Uwv verzocht het besluit van 7 maart 2017 te herzien. Betrokkene heeft ter onderbouwing een onderzoeksrapport van Psychodiagnostiek en Advies Centrum Twente (PACT) van 8 september 2017 overgelegd. In dit rapport is geconcludeerd dat uit onderzoek voldoende aanwijzingen naar voren zijn gekomen om bij betrokkene te kunnen spreken van een ASS volgens de DSM-5 criteria.
1.3.
Bij besluit van 28 december 2017 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van het besluit van 7 maart 2017. Hieraan ligt een rapport van 28 december 2017 van een arts van het Uwv ten grondslag. In dit rapport heeft deze arts uiteengezet dat op basis van de ontvangen medische informatie geen aanleiding bestaat om terug te komen van de destijds aangenomen beperkingen en arbeidsgeschiktheid. Betrokkene blijkt een autismestoornis te hebben, die vanzelfsprekend al langer aanwezig is. Ondanks deze diagnose heeft betrokkene klaarblijkelijk voldoende compensatievermogen gehad om het werk als callcentermedewerker jarenlang uit te voeren. Daarnaast zijn de lichamelijke klachten van betrokkene niet of slechts beperkt te verklaren uit dit ziektebeeld. De lichamelijke klachten zijn destijds meegewogen en maakten betrokkene niet arbeidsongeschikt voor de maatgevende arbeid. In het onderzoek van destijds is niet gebleken dat betrokkene door zijn autismestoornis geen arbeidsmogelijkheden zou hebben gehad.
1.4.
Bij besluit van 28 maart 2018 heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 28 december 2017 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 maart 2018 ten grondslag, waarin is verwezen naar de stellingname in de procedure 17/7569 ZW dat het overgelegde rapport van PACT geen aanleiding geeft het ingenomen standpunt over de arbeidsgeschiktheid per 13 maart 2017 te wijzigen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd met veroordeling van het Uwv tot het vergoeden van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft daartoe – samengevat weergegeven – overwogen dat bij de medische beoordeling die ten grondslag ligt aan het beëindigen van het ziekengeld per 13 maart 2017 de fysieke klachten van betrokkene leidend zijn geweest. Gelet op het inmiddels uit verricht psychodiagnostisch onderzoek naar voren gekomen psychiatrisch ziektebeeld heeft de rechtbank het van belang geacht dat het eigen werk van betrokkene nauwkeurig wordt vastgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat onvoldoende inzichtelijk is of in dat kader sprake was van verlichtende of verzwarende omstandigheden, mede omdat geen inzicht is gegeven in wat de functie bij soortgelijke werkgevers inhoudt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv het besluit van 7 maart 2017 niet mocht handhaven onder toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en heeft het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Het Uwv diende daarbij nader onderzoek te verrichten naar de inhoud van het laatstelijk door betrokkene verrichte werk en de reden van zijn ontslag bij KPN.
3.1.
Onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad die zijn gepubliceerd in ECLI:NL:CRVB:2016:2511 en ECLI:NL:CRVB:2016:3092 heeft het Uwv hiertegen aangevoerd dat onder “zijn arbeid” als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de ZW, dient te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Voor een verzekerde zonder werkgever wordt onder “zijn arbeid” verstaan de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid. In verband hiermee moet voor de beoordeling van de aanspraken van betrokkene als uitgangspunt worden genomen de werkzaamheden in de functie van callcentermedewerker voor 20 uur per week. De inhoud van deze functie is voldoende beschreven in de gedingstukken. Deze functie heeft betrokkene 12 jaar kunnen uitoefenen. Dat de werkgever betrokkene, zoals hij heeft gesteld, gaandeweg heeft toegestaan bepaalde elementen uit het werk weg te laten, maakt niet dat hiermee geen rekening mag worden gehouden, omdat uit vaste rechtspraak blijkt dat bijzondere verlichtende omstandigheden niet buiten beschouwing dienen te worden gelaten. Het Uwv is van mening dat op goede gronden het standpunt is gehandhaafd dat betrokkene op 13 maart 2017 geschikt was voor zijn arbeid op grond van de ZW. Het Uwv heeft daarbij nog verwezen naar alles wat het Uwv in de procedure 17/7569 ZW naar voren heeft gebracht.
3.2.
Betrokkene heeft gevraagd om bevestiging van de aangevallen uitspraak. Hij heeft herhaald dat onduidelijk is of de verzekeringsarts bezwaar en beroep een goed beeld heeft gehad van de aard en de zwaarte van het werk van betrokkene bij KPN. Hij heeft gesteld dat de werkgever het werk weliswaar een poosje heeft willen aanpassen, maar dat betrokkene uiteindelijk toch is ontslagen omdat hij het werk niet aankon. Achteraf is het betrokkene duidelijk geworden waarom dit het geval was.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het Uwv heeft een medisch inhoudelijke beoordeling verricht naar aanleiding van het verzoek van betrokkene om terug te komen van het besluit 7 maart 2017. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, heeft het Uwv daarbij op goede gronden geen aanleiding gezien om terug te komen van dat besluit. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat aan het besluit van 7 maart 2017 een voldoende onderzoek naar de maatstaf arbeid van betrokkene ten grondslag lag. In de zogeheten probleemverkenning die naar aanleiding van de intake op 5 januari 2017 is opgesteld is na overleg met betrokkene omschreven wat zijn werk als callcentermedewerker inhield. Ook zijn de belastende aspecten van dat werk benoemd. Daarnaast is in een CV een omschrijving opgenomen van het vroegere werk van appellant.
4.2.
Dat dit werk in het verleden mogelijk anders over de werkdagen werd verdeeld en andere werkzaamheden omvatte is door het Uwv terecht niet van betekenis geacht. Daartoe is van belang, dat het vijfde lid van artikel 19 van de ZW geschreven is met het doel om voor een zogenoemde vangnetter, een verzekerde zonder werkgever, het begrip “zijn arbeid” te verruimen door, in het geval sprake is van bijzondere aspecten van het werk die aan een werkhervatting in de weg staan, deze buiten beschouwing te laten. Gelet op dit doel dienen alleen bijzondere verzwarende aspecten van het laatst verrichte werk buiten beschouwing gelaten te worden. Bijzondere verlichtende aspecten van de laatste functie en situatieve omstandigheden dienen niet buiten beschouwing gelaten te worden. Zie onder meer de uitspraken van de Raad van 6 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ0672), van 13 februari 2013 ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1317), van 10 december 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:4126) en van 13 juni 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1738). De verlichtende omstandigheden maken dus deel uit van de bij de beoordeling in aanmerking te nemen arbeid.
4.3.
Het Uwv heeft in de informatie die betrokkene heeft ingebracht eveneens terecht geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de eerdere beoordeling door zijn artsen onjuist is geweest. Daartoe heeft het Uwv verwezen naar wat in de procedure 17/7569 ZW is uiteengezet in onder meer het rapport van 22 januari 2018. Daarin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep adequaat toegelicht waarom het rapport van PACT geen aanleiding geeft het eerder ingenomen standpunt over de arbeidsgeschiktheid van betrokkene per 13 maart 2017 te wijzigen. Daarbij is terecht mede van belang geacht dat betrokkene gedurende lange tijd met de aandoening zoals die inmiddels door PACT bij betrokkene is vastgesteld zijn eigen werk heeft kunnen verrichten. Voor een andersluidend oordeel biedt het dossier, noch wat betrokkene naar voren heeft gebracht, voldoende aanknopingspunten. Daarbij wordt betrokken dat betrokkene zijn stellingen rondom de reden van zijn ontslag niet heeft onderbouwd, terwijl deze stellingen ook niet overeenkomen met wat hij eerder ten overstaan van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over het einde van zijn dienstverband te kennen heeft gegeven.
5. De overwegingen 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep van betrokkene tegen het besluit van 27 maart 2018 ongegrond verklaren.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 maart 2018 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van E.D. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2020.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) E.D. de Jong