Uitspraak
OVERWEGINGEN
1 juli 1999 geen recht heeft op een uitkering op grond van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat uit onderzoek is gebleken dat het verzuim van appellant geen verband houdt met ziekte of gebrek.
31 augustus 2000 onderzocht. Werkgever heeft zijn bezwaarschrift op 17 oktober 2000 ingetrokken en appellant met ingang van 16 oktober 2000 hersteld gemeld. In zijn rapport van 19 oktober 2000 heeft psychiater Balla vervolgens geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een bipolaire stoornis. De snelheid van de stemmingsschommelingen is niet te voorspellen, zodat hij appellant op deze grond volledig arbeidsongeschikt acht.
31 januari 2000 dat appellant geen recht heeft op een WAO-uitkering per einde wachttijd
(1 juli 1999) onjuist was. Volgens de verzekeringsarts had appellant per einde wachttijd geen duurzaam benutbare mogelijkheden.
17 januari 2013 omdat geen sprake is van een bijzonder geval.
31 januari 2000 bij het Uwv niet bekend was. Volgens het Uwv is hier sprake van nieuwe feiten en omstandigheden. De gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting toegelicht dat op grond van het door het Uwv gehanteerde beleid geen aanleiding bestaat voor een andere ingangsdatum dan 17 januari 2012.
31 januari 2000 aanleiding gezien appellant met ingang van 17 januari 2012 in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering. Partijen verschillen slechts van mening over het antwoord op de vraag of het Uwv terecht de ingangsdatum van de WAO-uitkering heeft vastgesteld op een jaar voor de indiening van de herhaalde aanvraag.
24 september 2013 op gewezen dat appellant in 1997 (lees: 1999) in staat is geweest een WAO-uitkering aan te vragen en daarom niet continu volledig ontoerekeningsvatbaar geacht kan worden. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep waren er momenten en/of perioden waarin appellant handelingsbekwaam was. Bovendien heeft appellant ook meermalen gewerkt en is hij in staat geweest een bijstandsuitkering aan te vragen. Dit standpunt van het Uwv wordt gevolgd. Dat appellant perioden heeft gehad waarin hij in staat was zijn belangen te behartigen, blijkt ook uit het feit dat appellant zich, naar hij ter zitting heeft verklaard, in ieder geval twee keer eerder tot een advocaat heeft gewend met het verzoek voor hem te bewerkstelligen dat hij alsnog in aanmerking werd gebracht voor een WAO-uitkering. De omstandigheid dat deze advocaten appellant onjuist hebben geadviseerd, met als gevolg dat appellant het verzoek aan het Uwv om terug te komen van het besluit van 31 januari 2000 pas na dertien jaar heeft gedaan, levert evenmin een bijzonder geval op (zie de uitspraak van de Raad van 6 augustus 1991, ECLI:NL:CRVB:1991:ZB2067).
WAO-uitkering. Voor het laten ingaan van de WAO-uitkering met een terugwerkende kracht tot 1 juli 1999 bestaat echter geen aanleiding, gezien wat is overwogen in 4.6. Gelet op deze omstandigheden wordt een terugwerkende kracht van vijf jaar in overeenstemming geacht met de door het niet gepubliceerde beleid te dienen doelen.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 21 oktober 2013;
- herroept het besluit van 4 juni 2013 voor zover daarbij de ingangsdatum van de
- stelt de ingangsdatum van de WAO-uitkering vast op 17 januari 2007 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 21 oktober 2013;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.475,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 166,- vergoedt.
G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2017.