In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, werkzaam bij de districtsrecherche, had een aanvraag ingediend voor ontheffing van werkzaamheden op basis van de remplaçantenregeling. De korpschef van politie had deze aanvraag afgewezen, met als reden dat er op de peildatum van 1 juni 2017 geen passende plek beschikbaar was voor de appellant. De Raad oordeelde dat de motivering van de korpschef onvoldoende inzicht bood in de redenen voor de afwijzing, en dat de korpschef niet had aangetoond dat er geen herplaatsingskandidaten op de functie van appellant konden worden geplaatst. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en droeg de korpschef op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de appellant, met inachtneming van de eerder gegeven maatstaven. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de appellant en het griffierecht voor het hoger beroep.