ECLI:NL:CRVB:2020:694
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering WIA-uitkering van appellant die in Tanzania woont en werkt
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de WIA-uitkering van appellant, die sinds 18 juli 2007 een uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op basis van een anonieme melding een onderzoek ingesteld en vastgesteld dat appellant sinds 2011 in Tanzania woont en daar werkt. Op 26 februari 2015 heeft het Uwv de WIA-uitkering met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat appellant niet in Nederland woont en er geen verdrag is tussen Nederland en Tanzania over uitkeringen. Tevens heeft het Uwv een bedrag van € 131.060,01 aan onverschuldigd betaalde uitkering teruggevorderd.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft deze ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake was van evidente onredelijkheid in de besluiten van het Uwv. Hij stelde dat hij erop mocht vertrouwen dat zijn ex-werkgever, de Rabobank, alle contacten met hem onderhield en dat hij zijn inlichtingenverplichting niet had geschonden. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant zijn verplichtingen niet is nagekomen en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de besluiten van het Uwv onredelijk maken.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen reden is om aan te nemen dat het Uwv had moeten terugkomen van zijn besluiten. De Raad benadrukt dat de inlichtingenverplichting van appellant niet vervalt door het feit dat zijn ex-werkgever een eigen risicodrager is. De uitspraak is gedaan op 18 maart 2020.