Uitspraak
16.1261 WAO
OVERWEGINGEN
WAO-uitkering van appellant per 10 november 2004 beëindigd, omdat na een (periodieke) herbeoordeling de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is vastgesteld op minder dan 15%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij beslissing op bezwaar van 1 maart 2005 is dat bezwaar ongegrond verklaard. Het daartegen gerichte beroep is door de rechtbank Utrecht in een uitspraak van 8 november 2005, ECLI:NL:RBUTR:2005:2178, ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen deze uitspraak geen rechtsmiddelen aangewend.
21 februari 2007 rechtvaardigen. Appellant heeft daarbij gesteld dat de rechtbank onvoldoende betekenis heeft toegekend aan het rapport van Kemperman, temeer nu dit rapport volgens appellant meer inzicht biedt in zijn persoonlijkheidsproblematiek. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft appellant nog medische informatie van 17 april 2018 van psychiater dr. Seda Peker overgelegd. Appellant heeft de Raad ter zitting verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.2. Zoals blijkt uit de uitspraak van de Raad van 3 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:894, blijft na toepassing door een bestuursorgaan van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb onverminderd van belang de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1. Daarin is overwogen dat een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld.