In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een bijstandsontvanger die sinds 25 mei 2007 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had de bijstand van betrokkene herzien en een boete opgelegd wegens het niet melden van contante stortingen op zijn bankrekening. Betrokkene had bankafschriften overgelegd waaruit bleek dat zijn ouders maandelijks bedragen op zijn rekening bijschreven en dat er contante stortingen waren gedaan. Het college stelde dat betrokkene zijn inlichtingenverplichting had geschonden door deze stortingen niet te melden. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college wel degelijk had aangetoond dat betrokkene de inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de hoogte van de opgelegde boete en verklaarde het beroep tegen het besluit van 18 juli 2018 ongegrond. De Raad benadrukte dat stortingen op een bankrekening van een bijstandsontvanger in beginsel als middelen worden beschouwd en dat betrokkene niet had aangetoond dat de stortingen uit eigen gespaard geld bestonden. De uitspraak bevestigt de verplichting van bijstandsontvangers om alle relevante financiële informatie tijdig te melden aan het college.