ECLI:NL:CRVB:2020:663
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op kinderbijslag en ingezetenschap in Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op kinderbijslag voor appellante, die de Surinaamse nationaliteit heeft en in Nederland verblijft. De Raad oordeelt dat de Sociale Verzekeringsbank (Svb) appellante op de peildata van de kwartalen in geding terecht niet als ingezetene van Nederland heeft aangemerkt. Dit betekent dat appellante geen recht heeft op kinderbijslag over het derde kwartaal van 2008 tot en met het eerste kwartaal van 2009, omdat zij op die peildata niet verzekerd was voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Raad wijst ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af.
De feiten van de zaak zijn als volgt: appellante woonde in Suriname en kwam in juni 2007 naar Nederland om haar kinderen te bezoeken. Haar zoon, geboren in 1998, heeft de Nederlandse nationaliteit en verblijft sinds 2003 in Nederland. Appellante heeft in 2009 kinderbijslag aangevraagd, maar de Svb heeft dit geweigerd omdat appellante geen verblijfsvergunning had. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Svb heeft in hoger beroep gesteld dat appellante niet als ingezetene kan worden aangemerkt voor de peildata in geding.
De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank dat appellante niet kan worden aangemerkt als ingezetene, omdat zij niet beschikte over een duurzaam tot haar beschikking staande woonruimte en haar intentie om in Nederland te blijven niet door objectieve factoren werd ondersteund. De Raad concludeert dat appellante geen recht heeft op kinderbijslag voor de genoemde kwartalen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij de Svb is veroordeeld tot schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn in de eerdere procedure.