Uitspraak
OVERWEGINGEN
1 januari 2011 tot en met 31 augustus 2014, behoeven in dit geding geen bespreking.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J. van Dam, had de Sociale verzekeringsbank (Svb) verzocht om een regularisatieovereenkomst te sluiten, zodat hij over de jaren 2011 en 2012 uitsluitend verzekerd zou worden geacht voor de Luxemburgse socialezekerheidswetgeving. De Svb had dit verzoek afgewezen, omdat er nog een procedure liep bij de Nederlandse Belastingdienst over de verzekerings- en premieplicht van de appellant. De Raad oordeelde dat de Svb deze afwijzing mocht handhaven, gezien de gelijke omstandigheden gedurende de tijdvakken in geding en de vaste praktijk van de Svb om afwijzend te beslissen zolang er nog een procedure loopt in de fiscale kolom. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb niet onredelijk had gehandeld door het verzoek om regularisatie af te wijzen. De appellant had ook een voorwaardelijk verzoek om schadevergoeding ingediend, maar dit werd niet inhoudelijk beoordeeld, omdat het nog niet vaststond of de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op hem van toepassing zou blijven over de betreffende periode.