4.2.De van toepassing zijnde bepalingen uit het Dagloonbesluit, zoals dat geldt per 1 juli 2015, luiden, voor zover van belang, als volgt:
Artikel 12c. Loonbegrip voor ZW en Wazo
1. Onder loon wordt in dit hoofdstuk verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv, genoten in de referteperiode uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1 van de Wazo is ontstaan (…)
Artikel 12e. Dagloon voor ZW en Wazo
1. Het dagloon van uitkeringen op grond van de ZW en de Wazo is de uitkomst van de volgende berekening:
[(A-B) x 108/100 + C] / D
D staat, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan, is aangevangen na afloop van de referteperiode, in afwijking van het eerste lid, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot de dag waarop de ziekte is ingetreden of de dag waarop het recht op een uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan en A, B en C staan in dat geval, in zoverre in afwijking van artikel 12c, voor het loon respectievelijk de vakantiebijslag genoten in deze dienstbetrekking.
4.3.1.Uit de door appellant overgelegde salarisspecificaties over september en oktober 2015 en de gegevens in polisadministratie Suwinet blijkt dat [naam B.V. 2] aan hem in oktober 2015 € 796,30 heeft betaald. Hiervan bestaat € 316,- uit het in september 2015 gereserveerde vakantiegeld en € 490,32 uit de uitbetaling van tijdens het dienstverband niet opgenomen vakantiedagen.
4.3.2.De uitbetaling van het gereserveerde vakantiegeld is terecht niet in het dagloon meegenomen. Zoals het Uwv in de brief van 4 april 2019 heeft toegelicht is hiermee al rekening gehouden door het in september 2015 betaalde loon met de factor 1,08 te verhogen.
4.3.3.Met betrekking tot de uitbetaling van niet opgenomen vakantiedagen heeft het Uwv in de brieven van 8 februari 2019 en 4 april 2019 het standpunt ingenomen dat appellant voorafgaande aan het einde van het dienstverband met [naam B.V. 2] en gedurende de referteperiode geen recht had op uitbetaling daarvan. In dit verband heeft het Uwv opgemerkt dat op grond van artikel 7:641, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek een werknemer bij het einde van de dienstbetrekking aanspraak heeft op loon over niet genoten vakantiedagen. Voorts heeft het Uwv gewezen op een bepaling uit de toepasselijke cao dat vakantiedagen bij het einde van de dienstbetrekking worden verrekend. Aldus is volgens het Uwv geen sprake van vorderbaar loon als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van het Dagloonbesluit.
4.3.4.Dit betoog wordt niet gevolgd. Op grond van artikel 12e, vijfde lid, van het Dagloonbesluit staat de factor A voor het loon genoten in de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden en wordt in zoverre afgeweken van artikel 12c. Het vereiste van artikel 12c, eerste lid, dat het loon is genoten in de referteperiode geldt daarom niet. Dat sluit aan bij de bijzondere situatie waarvoor artikel 12e een regeling biedt, te weten dat de dienstbetrekking waaruit het recht op ZW-uitkering is ontstaan geheel buiten de referteperiode valt. Nu het bedrag van € 490,32 voor niet genoten vakantiedagen – naar niet in geschil is –loon is in de zin van Dagloonbesluit, maakt het feit dat dit is uitbetaald na afloop van de dienstbetrekking met [naam B.V. 2] en buiten de referteperiode niet dat dit buiten de berekening van het dagloon moet worden gelaten.
4.3.5.Het meetellen van het bedrag van € 490,32 leidt ertoe dat het loon in de dienstbetrekking met [naam B.V. 2], dat was vastgesteld op € 2.823,37, moet worden verhoogd met € 490,32 en zo komt op € 3.313,69. Uitgaande van 16 dagloondagen leidt dit tot een dagloon van € 207,10. Het maximumdagloon voor de ZW per 1 juli 2015 is € 199,95. De ZW‑uitkering van appellant dient daarom per 1 oktober 2015 te worden gebaseerd op dit maximumdagloon van € 199,95.