ECLI:NL:CRVB:2016:1273
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vaststelling van het dagloon in het kader van de Ziektewet en de Werkloosheidswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die sinds 18 augustus 2003 in dienst was bij een werkgever, heeft zijn dienstverband op 24 februari 2013 beëindigd en is vervolgens met een nieuwe arbeidsovereenkomst van minimaal 7,5 uur per vier weken in dienst getreden. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant met ingang van 25 februari 2013 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering met een dagloon van € 111,54. Na een periode van ziekte heeft het Uwv appellant met ingang van 30 oktober 2013 in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering met een dagloon van € 26,66. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat het dagloon voor de ZW-uitkering lager is dan het WW-dagloon, maar dat dit geen aanleiding gaf om van een andere referteperiode uit te gaan. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de toepassing van artikel 7, derde lid, van het Dagloonbesluit in zijn geval in strijd is met de wet en met beginselen van behoorlijk bestuur. De Raad heeft echter geoordeeld dat de wetgever de keuze heeft gemaakt voor de huidige systematiek en dat het aan de besluitgever is om eventuele ongewenste effecten te corrigeren. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.