ECLI:NL:CRVB:2020:347

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
18/746 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vaststelling buitenlandbijdrage en berekening op basis van fluctuaties in inkomens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag, waarbij de rechtbank de beroepen van appellant tegen de besluiten van het CAK ongegrond heeft verklaard. De appellant, woonachtig in België, heeft bezwaar gemaakt tegen de buitenlandbijdragen die door het CAK zijn vastgesteld voor de jaren 2013 en 2015. De buitenlandbijdragen zijn vastgesteld op respectievelijk € 1.080,57 en € 1.906,28, waarbij het CAK is uitgegaan van de door de Belastingdienst vastgestelde inkomens. Appellant stelt dat de buitenlandbijdragen berekend moeten worden op basis van de gemiddelde jaarinkomens van 2013, 2014 en 2015, en dat de fluctuaties in de jaarinkomens zijn veroorzaakt door fouten van de Sociale Verzekeringsbank bij de uitbetaling van de (partner)toeslag op grond van de Algemene Ouderdomswet.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de Zvw en de Regeling zorgverzekering dwingend voorschrijven hoe de buitenlandbijdrage berekend moet worden. De Raad heeft eerder in andere uitspraken uiteengezet dat er geen ruimte is voor vermindering van de buitenlandbijdrage in geval van fluctuaties in inkomens. Gezien deze overwegingen heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en de aangevallen uitspraken worden bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.746 ZVW, 18/747 ZVW

Datum uitspraak: 19 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 20 december 2017, 17/1707 en 17/1708 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], België (appellant)

CAK

PROCESVERLOOP
Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze de bevoegdheden uit die voorheen door het Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK mede verstaan Zorginstituut Nederland.
Namens appellant heeft mr. A.S. van Gans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2020. Namens appellant is mr. Van Gans verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
CAK heeft bij besluiten van 24 oktober 2016 en 9 september 2016 aan appellant een definitieve jaarafrekening over 2013 en een voorlopige jaarafrekening over 2015 toegezonden, waarbij de buitenlandbijdragen over de periode 1 januari 2013 tot en met 18 november 2013 en over het jaar 2015 zijn vastgesteld op achtereenvolgens € 1.080,57 en € 1.906,28. Daarbij is CAK voor 2013 uitgegaan van een naar 11 maanden herleid inkomen van € 7.508,49 en voor 2015 van een jaarinkomen van € 19.261,-.
1.2.
Bij (afzonderlijke) beslissingen op bezwaar van 24 januari 2017 (bestreden besluiten) heeft CAK de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 24 oktober 2016 (buitenlandbijdrage 2013) en 9 september 2016 (buitenlandbijdrage 2015) ongegrond verklaard. Daarbij heeft CAK toegelicht dat is uitgegaan van de door de Belastingdienst vastgestelde inkomens. Als appellant het niet eens is met de vaststellingen door de Belastingdienst, kan hij bij deze dienst bezwaar maken.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraken gekeerd. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de buitenlandbijdragen over 2013 en 2015 berekend moeten worden aan de hand van de gemiddelde jaarinkomens van 2013, 2014 en 2015 waarbij wordt aangesloten bij de fiscale regeling voor middeling. De fluctuaties in de jaarinkomens zijn veroorzaakt door fouten van de Sociale Verzekeringsbank bij de uitbetaling van de (partner)toeslag op grond van de Algemene Ouderdomswet.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt vast dat het hoger beroep van appellant betrekking heeft op de berekening van de bijdragen van 2013 en 2015 op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) (de buitenlandbijdragen), in het bijzonder op de vraag of daarbij uit gegaan moet worden van een over de jaren 2013, 2014 en 2015 gemiddeld jaarinkomen.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen is in de Zvw en de Regeling zorgverzekering (Regeling) dwingend voorgeschreven op welke wijze de buitenlandbijdrage berekend moet worden (zie de uitspraak van 27 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2579). In latere uitspraken heeft de Raad de berekeningswijze van de buitenlandbijdrage uiteengezet en toegelicht (zie de uitspraken van 9 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3128, ECLI:NL:CRVB:2015:3129 en ECLI:NL:CRVB:2015:3132). Noch de Zvw, noch de Regeling voorziet in enige vermindering van de buitenlandbijdrage in geval er sprake is van fluctuerende inkomens.
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraken worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van H.S. Huisman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2020.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) H.S. Huisman