ECLI:NL:CRVB:2020:3461

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 december 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
18/3723 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor schuld bij zorgverzekeraar zonder zeer dringende redenen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 27 december 2002 algemene bijstand ontving, had bijzondere bijstand aangevraagd voor de aflossing van een schuld bij zorgverzekeraar X. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had deze aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van zeer dringende redenen om bijzondere bijstand te verlenen, zoals vereist in artikel 49 van de Participatiewet (PW). De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat zijn situatie zo urgent was dat bijstandsverlening onvermijdelijk was. De Raad bevestigde dat het college consistent beleid had gevoerd door slechts eenmaal leenbijstand te verlenen voor schulden bij zorgverzekeraars, en dat de appellant niet in aanmerking kwam voor een tweede keer leenbijstand. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand terecht was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

18 3723 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 28 december 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 mei 2018, 17/6865 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.M.L.G. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong. Namens het college heeft mr. R.J.M. Codrington via videobellen aan de zitting deelgenomen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 27 december 2002 algemene bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Bij besluit van 27 juli 2007 heeft het college de algemene bijstand met ingang van 1 juni 2007 ingetrokken. Naar aanleiding van de uitspraak van 9 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4317, heeft het college bij besluit van 12 januari 2011 het besluit van 27 juli 2007 ingetrokken en appellant meegedeeld dat de algemene bijstand ongewijzigd wordt voortgezet. Aangezien appellant met ingang van 11 september 2007 weer algemene bijstand ontving, is hem een nabetaling gedaan over de periode van 1 juni 2007 tot en met
10 september 2007.
1.2.
Op 22 september 2014 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de aflossing van een schuld bij zorgverzekeraar X. Bij besluit van 8 april 2015 heeft het college een bedrag van € 3.395,56 bijzondere bijstand toegekend in de vorm van een geldlening.
1.3.
Op 27 september 2016 heeft appellant opnieuw bijzondere bijstand aangevraagd voor de aflossing van een schuld bij zorgverzekeraar X. Bij besluit van 15 november 2016 heeft het college een bedrag van € 1.840,26 bijzondere bijstand toegekend in de vorm van een geldlening.
1.4.
Op 24 juli 2017 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd ter aflossing van een schuld van € 316,66 bij zorgverzekeraar X uit 2008. Bij besluit van 25 augustus 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 november 2017 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat slechts eenmaal leenbijstand wordt verstrekt voor een schuld bij een zorgverzekeraar als iemand wil overstappen naar het Rotterdampakket bij zorgverzekeraar Y en dat appellant deze leenbijstand op 15 november 2016 heeft gekregen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de PW heeft degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van die schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand. Tussen partijen is niet in geschil dat deze bepaling een beletsel vormt voor de verlening van de gevraagde bijzondere bijstand.
4.2.1.
In artikel 49, aanhef en onder b, van de PW is de mogelijkheid opgenomen om in afwijking van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de PW bijzondere bijstand voor schulden te verlenen indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a van dat artikel genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt. In onderdeel a is de mogelijkheid van bijstand in de vorm van borgtocht geregeld.
4.2.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 7 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:902) moet, gelet op het uitzonderingskarakter van artikel 49, aanhef en onder b, van de PW en de bewoordingen ervan, bij toepassing van die bepaling sprake zijn van een situatie waarin de behoeftige omstandigheden van de betrokkene op geen andere wijze zijn te verhelpen en bijstandsverlening dus onvermijdelijk is. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als huisuitzetting of afsluiting van water, gas of elektriciteit dreigt. Zie de uitspraak van 7 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM7227.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de PW. Appellant nam deel aan de collectieve verzekering van de gemeente Rotterdam toen het college de algemene bijstand met ingang van 1 juni 2007 introk. Nadat was vastgesteld dat de bijstand ten onrechte met ingang van 1 juni 2007 was ingetrokken, had het college ervoor moeten zorgen dat hij vanaf 1 juni 2007 zou kunnen blijven deelnemen aan die collectieve verzekering. Het college heeft echter nagelaten appellant weer voor het Rotterdampakket aan te melden met als gevolg dat hij werd geconfronteerd met een hogere premie voor zijn zorgverzekering dan vóór de intrekking het geval was. Daardoor is een schuld bij zorgverzekeraar X ontstaan. Volgens appellant brengt deze fout van het college met zich dat hem bijzondere bijstand moet worden verleend voor de aflossing van de schuld bij zorgverzekeraar X, zodat hij de overstap kan maken naar het Rotterdampakket.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de PW om bijzondere bijstand te verlenen voor zijn schuld bij zorgverzekeraar X. Van een situatie dat de behoeftige omstandigheden op geen andere wijze zijn te verhelpen en bijstandsverlening onvermijdelijk is, is niet gebleken. Wat appellant heeft aangevoerd ziet op de manier waarop zijn schuld bij zorgverzekeraar X is ontstaan en niet op wat de gevolgen van die schuld voor hem zijn.
4.5.1.
Het college heeft beleid dat inwoners van de gemeente Rotterdam met een inkomen tot 130% van het minimumloon kunnen overstappen naar het Rotterdampakket. Dit beleid staat in de ‘Instructie regeling leenbijstand voor zorgverzekeringsschuld’ (Instructie). Indien een schuld bij de huidige zorgverzekeraar een belemmering is om over te stappen, kan op grond van dit beleid eenmalig bijzondere bijstand in de vorm van leenbijstand worden verstrekt om deze schuld af te lossen. Aan deze leenbijstand verbindt het college de voorwaarden dat de betrokkene zo spoedig mogelijk overstapt naar het Rotterdampakket en dat hij geen nieuwe schulden maakt bij de huidige zorgverzekeraar totdat hij is overgestapt naar het Rotterdampakket.
4.5.2.
De Instructie moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van 8 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4251) wordt buitenwettelijk begunstigend beleid als gegeven beschouwd en dient de bestuursrechter te volstaan met de beoordeling van de vraag of het bestuursorgaan het beleid op consistente wijze heeft toegepast.
4.6.
Het college heeft de Instructie op consistente wijze toegepast. Bij besluit van 8 april 2015 heeft het college aan appellant leenbijstand verstrekt om zijn schuld bij zorgverzekeraar X af te lossen om een overstap naar het Rotterdampakket mogelijk te maken. Op grond van de Instructie wordt deze leenbijstand slechts eenmaal verstrekt. Dat zorgverzekeraar X nog steeds zorgpremies bij appellant claimt en dat hij daardoor bestuursrechtelijke premies en incassokosten moet betalen, maakt niet dat het college nogmaals aan appellant bijzondere bijstand voor het overstappen naar het Rotterdampakket moet verlenen. Anders dan appellant heeft aangevoerd, brengt de omstandigheid dat het college bij het besluit van 15 november 2016 een tweede maal aan appellant leenbijstand heeft verstrekt om zijn schuld bij zorgverzekeraar X af te lossen niet mee, dat het college de Instructie niet consistent heeft toegepast bij zijn beslissing op de aanvraag van 24 juli 2017. Opmerking verdient in dit verband dat het college ter zitting te kennen heeft gegeven dat het college een fout heeft gemaakt door in afwijking van de Instructie bij het besluit van 15 november 2016 appellant een tweede maal leenbijstand te verstrekken voor aflossing van zijn schuld bij zorgverzekeraar X. Een dergelijke fout hoeft niet te worden herhaald.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2020.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) D. Bakker