ECLI:NL:CRVB:2020:3035
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep WIA-uitkering en toegenomen arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de weigering van het Uwv om een WIA-uitkering toe te kennen aan appellante werd bevestigd. Appellante, die voorheen als kapster werkte, had zich in 2013 ziek gemeld met schildklierproblemen en had haar werk gedeeltelijk hervat. Het Uwv weigerde in 2016 een WGA-uitkering, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellante stelde dat haar arbeidsongeschiktheid was toegenomen door schouderklachten, maar het Uwv concludeerde dat deze klachten voortkwamen uit een andere ziekteoorzaak dan de oorspronkelijke arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende had aangetoond dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid niet voortkwam uit dezelfde oorzaak als de eerdere klachten. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen recht op een WIA-uitkering was, omdat de schouderklachten niet als dezelfde ziekteoorzaak konden worden beschouwd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.