ECLI:NL:CRVB:2014:498

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
12-3301 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van medische oorzaken en psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Almelo. De appellant, die sinds 1999 een WAO-uitkering ontving in verband met diabetes mellitus, had zijn uitkering in 2006 zien intrekken. In 2010 meldde hij een verslechtering van zijn gezondheid en verzocht hij om herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Het Uwv weigerde echter een nieuwe WAO-uitkering toe te kennen, omdat de toename van klachten niet voortkwam uit dezelfde medische oorzaak als de eerdere arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht geen toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak had aangenomen.

Appellant betoogde in hoger beroep dat zijn psychische klachten, die volgens hem voortvloeiden uit diabetes mellitus, niet waren erkend. Hij verwees naar een rapport van verzekeringsarts W.M. van der Boog, waarin werd gesteld dat de psychische problematiek al langer bestond, maar door de diabetes op de achtergrond was geraakt. De Raad oordeelde echter dat er geen bewijs was dat de psychische klachten ten tijde van de intrekking van de uitkering aanwezig waren. De medische gegevens uit 2005 toonden aan dat appellant geen psychische klachten had en dat hij een normale indruk maakte tijdens het onderzoek.

De Raad concludeerde dat de toegenomen klachten van appellant niet voortkwamen uit dezelfde medische oorzaak als de eerdere arbeidsongeschiktheid. De mogelijkheid dat diabetes mellitus een risicofactor voor depressie zou kunnen zijn, was niet voldoende om de psychische klachten aan de diabetes toe te schrijven. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/3301 WAO
Datum uitspraak: 19 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 2 mei 2012, 11/680 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Gerritsen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2013. Appellant en
mr. Gerritsen zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 9 december 2005 heeft het Uwv de uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) die appellant sinds 1999 ontving in verband met diabetes mellitus, met ingang van 10 februari 2006 ingetrokken. Appellant heeft op
8 november 2010 bij het Uwv gemeld sinds maart 2009 minder te kunnen werken ten gevolge van een verslechterde gezondheid.
1.2. Appellant is in december 2010 op het spreekuur geweest bij een verzekeringsarts van het Uwv. Deze heeft het dossier van appellant bestudeerd, een anamnese afgenomen, lichamelijk en psychiatrisch onderzoek gedaan en informatie uit de behandelend sector bestudeerd.
1.3. Bij besluit van 14 januari 2011 heeft het Uwv appellant met ingang van 30 maart 2009 geen WAO-uitkering toegekend. Bij besluit van 26 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 januari 2011 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht geen toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak aangenomen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank bestreden. Hij heeft betoogd dat zijn mogelijkheden zijn afgenomen door een toename van psychische klachten, die ten tijde van de beëindiging van de WAO-uitkering al aanwezig waren en volgens hem voortkomen uit de diabetes mellitus, dan wel daarmee nauw samenhangen. Voor zover twijfel bestaat of causaal verband bestaat tussen zijn toegenomen arbeidsongeschiktheid en de diabetes mellitus dient die twijfel in zijn voordeel te strekken. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op een rapport van verzekeringsarts
W.M. van der Boog van 1 juli 2011, waarin is gesteld dat in ieder geval vanaf september 2008 sprake is van psychische problematiek en dus van toegenomen beperkingen ten opzichte van de zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 december 2005, dat aannemelijk is dat de psychische problematiek waarvoor appellant sinds 2008 in behandeling is al veel langer bestaat, maar door de toen veel urgentere problematiek van de diabetes mellitus op de achtergrond is gebleven en dat een extra mogelijkheid is dat de depressie het gevolg is van de diabetes mellitus. Van der Boog acht een aanpassing van de FML met beperkingen op het terrein van het persoonlijk functioneren en met een urenbeperking aangewezen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor een weergave van het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar rubriek 3 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat binnen vijf jaar na de datum van intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering de medische beperkingen van appellant zijn toegenomen. Partijen verschillen van opvatting over het antwoord op de vraag of deze toename voortkomt uit dezelfde medische oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten. In dat kader zijn bepalend de medische beperkingen welke bestonden voorafgaande aan de intrekking van de uitkering, zoals deze zijn neergelegd in de FML die gold voor die intrekking en het daarbij behorende verzekeringsgeneeskundige rapport. Uit de rechtspraak van de Raad (zie ECLI:NL:CRVB:2004:AP0012) vloeit voort dat artikel 43a van de WAO slechts dan niet van toepassing is, indien buiten twijfel staat dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid uit een andere ziekteoorzaak voortvloeit.
4.3.
Appellant heeft een WAO-uitkering ontvangen in verband met beperkingen ten gevolge van diabetes mellitus. Van psychische klachten was ten tijde van de toekenning geen sprake. Appellant is in het kader van de aan de beëindiging van zijn WAO-uitkering voorafgegane herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid op 21 november 2005 op het spreekuur geweest van een arts van het Uwv. Uit het hiervan opgemaakte rapport blijkt dat appellant toen geen melding heeft gemaakt van psychische klachten. Appellant heeft gezegd dat hij niet somber is, geen afwijkende concentratie heeft en soms vergeet wat hij moet doen. Appellant maakte een normale psychische/emotioneel stabiele indruk. De arts heeft geen signalen van evidente psychopathologie waargenomen. Meer medische informatie over de gezondheidstoestand van appellant eind 2005 bevindt zich niet in het dossier. Wel blijkt uit een brief van psychiater D.G. Buiten van 3 september 2008, dat deze op basis van een op
27 augustus 2008 verricht onderzoek van appellant de diagnose chronische aanpassingsstoornis met drift en depressiviteit heeft gesteld. Desgevraagd heeft appellant ter zitting te kennen gegeven dat er geen aanwijzingen zijn dat zijn psychische klachten er in 2005 al waren. Al deze gegevens wijzen erop dat de ten tijde van de hier te beoordelen datum van 30 maart 2009 aanwezige psychische klachten niet uit dezelfde ziekteoorzaak voortvloeiden als de arbeidsongeschiktheid waarvoor de ingetrokken WAO-uitkering was toegekend. Het rapport van Van der Boog leidt niet tot twijfel hierover. Van der Boog heeft onder verwijzing naar rapporten van verzekeringsartsen van het Uwv die appellant in het verleden hebben gezien, weliswaar gesteld dat er aanwijzingen zijn dat de psychische klachten van appellant al sinds 1998 bestaan, maar uit de bedoelde rapporten zelf blijkt dat niet. In rapporten uit 1998 is slechts opgemerkt dat appellant traag reageert op vragen.
4.5.
De door Van der Boog geopperde mogelijkheid dat de depressie het gevolg is van de diabetes mellitus leidt evenmin tot twijfel. Dat diabetes mellitus een risicofactor zou kunnen zijn voor het ontwikkelen van een depressieve stoornis betekent niet dat, indien die stoornis feitelijk ontstaat, deze aan genoemde ziekte moet worden toegeschreven.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) H.J. Dekker

HD