In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante had zich ziek gemeld met rechterschouderklachten en later met toegenomen klachten aan haar rechterarm, elleboog en hand. Het Uwv had in 2014 geweigerd om haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat er volgens hen geen sprake was van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de eerdere beoordeling. De rechtbank Gelderland had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv niet voldoende had aangetoond dat de toegenomen beperkingen niet voortkwamen uit dezelfde ziekteoorzaak. De Raad heeft geconcludeerd dat het Uwv de toegenomen elleboogklachten mee had moeten nemen in de beoordeling van de belastbaarheid van appellante. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat er sprake was van een schending van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een schadevergoeding van € 1.000,- aan appellante. De Raad heeft het Uwv opgedragen om opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen, met inachtneming van de uitspraak.