ECLI:NL:CRVB:2019:636
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van toegenomen arbeidsongeschiktheid door maagklachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had deze geweigerd op basis van de vaststelling dat zij per 28 oktober 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante stelde dat haar arbeidsongeschiktheid was toegenomen door maagklachten, die volgens haar een relatie hadden met eerdere rugklachten. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid van appellante voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak dan die welke tijdens de wachttijd speelde. De Raad heeft de rapporten van de verzekeringsartsen gevolgd, die concludeerden dat de maagklachten niet gerelateerd waren aan de eerdere rugklachten en dat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld die voortkwamen uit dezelfde ziekteoorzaak. De Raad heeft benadrukt dat de bewijslast bij appellante ligt om aan te tonen dat er een causaal verband is tussen de eerdere en latere uitval.
Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en de uitspraak van de rechtbank bevestigde. De beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering te weigeren werd daarmee gehandhaafd.