In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een bijstandsaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellante had tot 1 mei 2016 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en diende op 26 april 2016 een aanvraag in voor bijstand op basis van de Participatiewet. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen, maar later opnieuw in behandeling genomen. Uiteindelijk werd de aanvraag opnieuw afgewezen op basis van een onduidelijke financiële situatie, waarbij de handel in financiële derivaten (CFD's) een rol speelde. De Raad oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en droeg het college op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante. Daarnaast werd appellante schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, die met 10 weken was overschreden. De totale proceskosten werden begroot op € 2.100,-, en de Staat werd veroordeeld tot betaling van € 500,- schadevergoeding aan appellante.