ECLI:NL:CRVB:2020:2891
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1985, op 24 augustus 2015 een Wajong-uitkering aangevraagd, waarbij zij aangaf al lange tijd psychische klachten te hebben. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de aanvraag op 3 december 2015 afgewezen, omdat appellante op dat moment geen duurzaam arbeidsvermogen had. Dit besluit werd in een later stadium door het Uwv bevestigd. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam was en dat de verzekeringsartsen ten onrechte hadden gesteld dat zij geen adequate behandeling had gehad.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen op de achttiende verjaardag van appellante niet duurzaam was, omdat niet alle behandelmogelijkheden ten volle waren benut. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat appellante niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt, omdat er geen aaneengeschakelde periode van tien jaar was waarin het arbeidsvermogen ontbrak. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was voor toekenning van schadevergoeding voor het overschrijden van de redelijke termijn, maar kende appellante wel een schadevergoeding van € 1.000,- toe wegens deze overschrijding.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken. De Raad oordeelde dat de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) aansprakelijk was voor de schadevergoeding en de proceskosten van appellante dienden te worden vergoed.