In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam over de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan betrokkene, die als senior communicatiemedewerker bij de gemeente werkzaam was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv betrokkene ten onrechte een uitkering had geweigerd, en had de zaak terugverwezen voor een nieuwe beslissing. Betrokkene had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en was in 2016 door een verzekeringsarts beoordeeld. Deze arts concludeerde dat betrokkene 79,42% arbeidsongeschikt was, maar het Uwv had dit besluit later ongegrond verklaard. De rechtbank had deskundigen ingeschakeld om de situatie van betrokkene te beoordelen, maar het Uwv was het niet eens met de conclusies van deze deskundigen, met name die van dr. P.L.B.J. Lucassen, die stelde dat betrokkene slechts één tot twee uur per dag kon werken. Het Uwv voerde aan dat de rechtbank ten onrechte het rapport van Lucassen had gevolgd en dat de conclusies van de verzekeringsarts Greveling-Fockens meer objectief waren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de conclusies van Lucassen niet had moeten volgen, omdat deze niet voldoende objectief waren onderbouwd. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 65-80% werd vastgesteld. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.