ECLI:NL:CRVB:2013:2618

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2013
Publicatiedatum
29 november 2013
Zaaknummer
13-3402 + 13-3403 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2013. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.P.J.M. van Gestel en later mr. M. Tracey, had hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WGA-uitkering. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht een loongerelateerde WGA-uitkering had toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant was vastgesteld op 38%. Appellant betwistte deze beoordeling en voerde aan dat zijn nachtrust ernstig verstoord werd door nek- en aangezichtspijn, wat leidde tot energetische en psychische beperkingen. Hij stelde dat een verdergaande urenbeperking noodzakelijk was.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht de deskundige S. Knepper had ingeschakeld, wiens rapportage blijk gaf van een zorgvuldig en inzichtelijk onderzoek. De Raad volgde het oordeel van de deskundige en de bezwaarverzekeringsarts, die concludeerden dat de functies medisch geschikt waren voor appellant. De eigen subjectieve opvatting van appellant over de noodzaak van een verdergaande urenbeperking werd niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenrapporten in het bestuursrecht en de rol van de rechter in het volgen van deze rapporten, mits deze overtuigend zijn gemotiveerd. De Raad concludeerde dat de eerder vastgestelde belastbaarheid van appellant op 5 maart 2009 en 14 oktober 2010 juist was vastgesteld, en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.

Uitspraak

13/3402, 13/3403 WIA
Datum uitspraak: 29 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 mei 2013, 09/5714 en 11/4035 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.P.J.M. van Gestel hoger beroep ingesteld. Mr. Van Gestel en de opvolgend gemachtigde mr. M. Tracey hebben nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en rapporten van de bezwaarverzekeringsarts ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Tracey. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1. Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitvoerige weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Bij beslissing op bezwaar van 30 oktober 2009 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv zijn besluit van 4 juni 2009 gehandhaafd, waarbij aan appellant met ingang van 5 maart 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is toegekend. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 38%, waardoor appellant is ingedeeld in de klasse 35 tot 80%.
1.3. Hangende het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 is namens appellant de beslissing op bezwaar van 10 mei 2011 (bestreden besluit 2) ingebracht. Hierin heeft het Uwv zijn besluit van 18 oktober 2010 gehandhaafd en het verlies aan verdienvermogen van appellant met ingang van 14 oktober 2010 nader vastgesteld op 72,64%. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft ongewijzigd vastgesteld op 35 tot 80%.
2.1. Appellant heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluiten 1 en 2. De rechtbank heeft beide zaken gevoegd behandeld. Na schorsing van het onderzoek heeft de rechtbank verzekeringsarts S. Knepper als deskundige ingeschakeld. Knepper heeft in het rapport van
15 maart 2012 vermeld dat appellant lijdt aan een chronisch pijnsyndroom van onbekende aard. Door een groot aantal behandelaars is vastgesteld dat de onbegrepen nekklachten de nachtrust van appellant verstoren. Dat maakt het bestaan van energetische beperkingen redelijkerwijs aannemelijk. Desgevraagd heeft Knepper aangegeven te kunnen instemmen met de beperkingen zoals deze zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 april 2011. Hij is echter van mening dat deze ook van toepassing zijn geweest in april 2009. Op beide beoordelingsmomenten acht hij appellant in staat 6 uur per dag en 30 uur per week te werken in de door de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport van 6 mei 2011 vermelde functies. Bezwaarverzekeringsarts R.J. van Pinxteren heeft in reactie op het rapport van de deskundige ingestemd met diens bevindingen en de in de FML van 29 april 2011 aangegeven beperkingen, inclusief de urenbeperking, reeds geldig geacht op 15 maart 2009. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft onveranderd vastgesteld op 35 tot 80%.
2.2. Vervolgens heeft appellant het rapport van het onderzoek van mei 2012 in het WaakSlaapCentrum Amsterdam ingebracht. Hierop heeft de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 27 september 2012 overwogen dat de gegevens van het slaaponderzoek bevestigen wat eerder is onderkend door het Uwv, namelijk dat er door pijn sprake is van een verstoorde nachtrust. Dit vormde voor hem reden om aan de FML een urenbeperking toe te voegen.
2.3.1. De rechtbank heeft de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Tevens heeft de rechtbank beslissingen gegeven over vergoeding aan appellant van griffierecht en proceskosten.
2.3.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de deskundige op inzichtelijke wijze en naar behoren heeft gemotiveerd hoe hij tot zijn bevindingen en conclusies is gekomen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het advies van de deskundige of aan de zorgvuldigheid waarmee dit tot stand is gekomen. Gezien de bevindingen van de deskundige heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien om de door het Uwv aangenomen beperkingen in twijfel te trekken. De rechtbank acht de belastbaarheid van appellant per 5 maart 2009 en per 14 oktober 2010 juist vastgesteld. De bezwaararbeidsdeskundige heeft bij het selecteren van voor appellant geschikt te achten functies rekening gehouden met de vastgestelde urenbeperking. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv deze functies als uitgangspunt kunnen nemen bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Nu het Uwv de motivering van bestreden besluit 1 heeft aangepast naar aanleiding van het rapport van Knepper, heeft de rechtbank aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de door appellant gemaakte proceskosten ten aanzien van bestreden besluit 1 en het voor het beroep tegen dat besluit betaalde griffierecht.
3.1. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarin de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond zijn verklaard. Appellant heeft opnieuw aangevoerd dat zijn nachtrust ernstig verstoord wordt vanwege nek- en aangezichtspijn. In verband met de hierdoor ontstane energetische en psychische beperkingen acht hij een verdergaande urenbeperking noodzakelijk dan door het Uwv is aangenomen. Om overbelasting te vermijden dient hij dagelijks ongeveer anderhalf uur rusten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij opnieuw brieven van neuroloog dr. M.H.M. Vlak van 3 april 2012 en van 14 juni 2012 ingebracht. Voorts heeft hij ingebracht een brief van neuroloog dr. H.L. Hamburger van 6 mei 2013 en van anesthesioloog/pijnspecialist
dr. H.M. Koning van 7 september 2013.
3.2. In reactie op de in hoger beroep ingezonden stukken heeft het Uwv de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 13 september 2013 en van 24 september 2013 ingezonden. Bij het vaststellen van de beperkingen in de FML van 29 april 2011 is rekening gehouden met de pijnklachten van appellant en de daarmee gepaard gaande slaapproblemen. De brieven van Vlak bevatten geen nieuwe medische feiten en geven geen aanleiding tot een andere visie op de belastbaarheid. Dit geldt ook voor de brief van Hamburger. De door deze aangegeven samenhang tussen slaapkwaliteit en kwantiteit en energetische beperkingen heeft de bezwaarverzekeringsarts onderschreven en is voor hem aanleiding geweest om in april 2011 een urenbeperking toe te voegen aan de FML betrekking hebbend op de belastbaarheid op
14 oktober 2010. Na het advies van Knepper werd deze belastbaarheid ook geldig geacht op
5 maart 2009. In de brief van Koning is aangegeven dat appellant dagelijks ’s middags moet rusten, maar de bezwaarverzekeringsarts heeft vastgesteld dat ten tijde van de data in geding er anamnestisch geen sprake is geweest van een dagelijkse forse rustbehoefte overdag. Overigens, zo stelt de bezwaarverzekeringsarts vast, houdt de gestelde urenbeperking van zes uur per dag ook voldoende rekening met de geclaimde rustbehoefte van anderhalf uur in de middag.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat deze situatie zich hier voordoet. Het deskundigenrapport van Knepper geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De door Knepper gegeven motivering ten aanzien van de gestelde urenbeperking is overtuigend. Met betrekking tot hetgeen in hoger beroep is aangevoerd kan het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts worden gevolgd zoals dat blijkt uit de in overweging 3.2 genoemde rapporten. De eigen subjectieve opvatting van appellant inzake de noodzaak tot een verdergaande urenbeperking kan niet worden aangemerkt als een toereikeinde grond om voorbij te gaan aan de conclusies van de deskundige zoals deze zijn overgenomen door de bezwaarverzekeringsarts. Ook met de ingezonden stukken is niet gebleken van objectief medische aanknopingspunten voor het oordeel dat de belastbaarheid van appellant op 5 maart 2009 en op 14 oktober 2010 onjuist is vastgesteld.
4.2.
Met betrekking tot de arbeidskundige kant van de schatting heeft appellant geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Er bestaat geen aanleiding de rechtbank niet te volgen in haar oordeel dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en
R.C. Schoemaker als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) I.J. Penning
JvC