Uitspraak
OVERWEGINGEN
15 februari 2013 is zij voor 37,88%, arbeidsongeschikt geacht, te effectueren met ingang van 1 maart 2015. Aan het besluit van 22 april 2013 ligt onder andere een verzekeringsgeneeskundig rapport ten grondslag, waarin uitvoerig is beargumenteerd dat de klachten van appellante niet medisch te verklaren zijn. De verzekeringsarts acht de geclaimde klachten van appellante niet consistent met de anamnese, het dagverhaal en de door haar ondernomen sociale activiteiten. Volgens de verzekeringsarts bestaat er geen medische indicatie voor een urenbeperking. De enige aangenomen beperking is de aanwezigheid van een toilet in de nabijheid van de werkplek van appellante.
DSM-5, en dat onder DSM-5 de diagnose “ pijnstoornis” niet meer wordt gesteld. De fundamentele verandering ten opzichte van DSM-IV is dat onbegrepen lichamelijke klachten niet zonder meer geduid kunnen worden als psychiatrisch of psychisch. Somatoforme stoornissen worden nu geclassificeerd als somatisch-symptoomstoornis en verwante stoornissen, waarbij de focus ligt op het criterium dat de patiënt disfunctioneel omgaat met de lichamelijke klachten, of die nu verklaarbaar zijn door een somatische aandoening of niet. Voor de diagnostisering van somatisch symptoomstoornissen gelden drie hoofdcriteria. De Mooij kan uit het dossier niet afleiden dat appellante voldoet aan hoofdcriterium B, omdat hij uit de vele hem ter beschikking staande brieven vanuit de behandelend sector niet kan afleiden dat er sprake is van disproportioneel en persisterende gedachten over de ernst van de klachten of een persisterende overmatige ongerustheid over de gezondheid en de klachten of van het excessief veel tijd en energie besteden aan deze klachten of aan zorgen over de gezondheid. De Mooij concludeert dat hij geen psychiatrische stoornis kan vaststellen, dat hij om die reden op zijn vakgebied geen beperkingen kan aangeven en dat hij bij afwezigheid van een psychiatrische stoornis geen uitspraken kan doen over de FML.
15 februari 2013. Inmiddels, zo begrijpt de Raad uit de uiteenzettingen van Hullen in geschrift en ter zitting, is tussen partijen niet langer in geschil dat de door appellante ervaren beperkingen in het functioneren voor een belangrijk deel niet vanuit een somatische diagnose verklaarbaar zijn. Het geschil spitst zich toe op de vraag in welke mate appellante, volgens de norm van de artikelen 4 en 5 van de WIA, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek buiten staat is om haar maatmaninkomen te verdienen.
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep € 4.733,85;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het griffierecht van € 168,- vergoedt.