ECLI:NL:CRVB:2020:2565

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
18/6468 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de Wajong-aanvraag en de afwijzing door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, geboren in 1991, had op 20 juni 2014 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Deze aanvraag werd op 10 oktober 2014 afgewezen door het Uwv, omdat de appellant met zijn beperkingen meer dan 75% van het maatmaninkomen kon verdienen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 17 april 2015 ongegrond verklaard.

In 2017 diende de appellant een nieuwe aanvraag in, waarbij nieuwe medische informatie werd overgelegd die een diagnose van Asperger naast de reeds bekende depressieve stoornis vermeldde. Het Uwv weigerde echter om terug te komen op de eerdere beslissing, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere afwijzing konden onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de appellant geen nieuwe medische feiten had ingebracht die de eerdere beslissing konden ondermijnen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden. De Raad volgde de argumentatie van de verzekeringsartsen en concludeerde dat de appellant geen recht had op een Wajong-uitkering, omdat hij arbeidsvermogen had. De Raad oordeelde ook dat er geen aanknopingspunten waren voor een herziening van de beslissing op basis van de zogenoemde duuraansprakenjurisprudentie. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 21 oktober 2020.

Uitspraak

18.6468 WAJONG, 18/6469 WBQA

Datum uitspraak: 21 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 november 2018, 18/1600 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.L.J.M. Wilhelmus, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nog nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wilhelmus. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1991, heeft op 20 juni 2014 een aanvraag ingediend
op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 10 oktober 2014 deze aanvraag afgewezen, omdat appellant met de bij hem bestaande beperkingen met werken op 10 oktober 2014 (zestien weken na de aanvraagdatum) meer dan 75% van het maatmaninkomen kan verdienen. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 17 april 2015 ongegrond verklaard.
1.2.
Op 19 mei 2017 heeft appellant een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Daarbij is onder meer medische informatie gevoegd, waaruit blijkt dat door de behandelaars van appellant inmiddels, naast de reeds bekende diagnose depressieve stoornis, uitgegaan wordt van de diagnose Asperger. Het Uwv heeft de aanvraag van appellant aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 17 april 2015. Daarnaast zijn de aanspraken van appellant beoordeeld op grond van de regeling voor toegenomen beperkingen (Amberbeoordeling) in hoofdstuk 1a van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015).
1.3.
Bij besluit van 12 september 2017 heeft het Uwv geweigerd om terug te komen van het besluit van 17 april 2015, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die er toe leiden dat de destijds genomen beslissing onjuist zou zijn. Tevens is geen sprake van een gewijzigde medische toestand binnen vijf jaar na de achttiende verjaardag, die een grond zou kunnen zijn voor herbeoordeling. Ten slotte kan appellant evenmin aanspraak maken op een uitkering op grond van de Wajong 2015, omdat hij arbeidsvermogen heeft. Bij besluit van eveneens 12 september 2017 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant geen Indicatie banenafspraak krijgt, omdat hij het minimumloon kan verdienen. Deze besluiten berusten op een medisch en arbeidskundig onderzoek.
1.4.
Bij afzonderlijke besluiten van 28 mei 2018 (bestreden besluiten) heeft het Uwv de bezwaren, gericht tegen de besluiten van 12 september 2017, ongegrond verklaard. Deze besluiten berusten op rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen de
bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat door appellant geen nieuwe medische feiten zijn ingebracht die afbreuk doen aan het besluit van 10 oktober 2014 en dat die vaststelling de afwijzing van de herhaalde aanvraag kan dragen. Van een evident onredelijk besluit is geen sprake. Voor zover de aanvraag van appellant een verzoek om terug te komen voor de toekomst inhoudt, heeft de rechtbank het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat de ingebrachte gegevens geen aanleiding vormen het eerder genomen besluit van 10 oktober 2014 voor onjuist te houden. Over de amberbeoordeling heeft de rechtbank overwogen dat artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong 2015 in de weg staat aan toekenning van een recht op arbeidsondersteuning als bedoeld in hoofdstuk 2 van die wet. Over de aanspraken op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong 2015 heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn dat de beperkingen van appellant in de vijf jaar na zijn achttiende verjaardag zijn gewijzigd. Vastgesteld is dat die beperkingen niet in de weg staan aan het aannemen van arbeidsvermogen. Inzake de Indicatie banenafspraak heeft de rechtbank het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellant in staat is de drempelfunctie van productiemedewerker te verrichten, waarmee hij het minimumloon kan verdienen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting heeft appellant de beroepsgronden, gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de Indicatie banenafspraak, niet langer gehandhaafd. In hoger beroep zijn daarom alleen de aanspraken van appellant op Wajong-uitkering in geschil.
4.2.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4.3.
Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van de onder 4.1 genoemde besluiten gewijzigd. Aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst de bestuursrechter of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
4.4.
Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat aan het verzoek van appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is voldoende gemotiveerd dat de door de behandelaars beschreven problematiek ook al bekend was bij de Wajong-beoordeling in 2014. Het feit dat de klachten nu niet alleen geduid worden als passend bij een depressieve stoornis, maar tevens als passend bij de stoornis van Asperger, betekent niet dat met die klachten destijds onvoldoende rekening is gehouden bij het vaststellen van de belastbaarheid per 10 oktober 2014. Er is geen aanleiding de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit standpunt niet te volgen. In de Functionele Mogelijkhedenlijst van 11 september 2014, die ten grondslag lag aan het besluit van 10 oktober 2014, zijn in verband met de psychische klachten van appellant diverse beperkingen opgenomen met betrekking tot het persoonlijk en sociaal functioneren van appellant. Zo kan appellant niet werken onder hoge tijds- of tempodruk of met frequente deadlines en hoge productiepieken. Chaotische en hectische situaties moeten vermeden worden. Niet geschikt zijn functies met frequente contacten met derden en er moet gewerkt worden in een vast en regelmatig urenpatroon. Door de verzekeringsartsen is voldoende gemotiveerd dat de bij de aanvraag van 19 mei 2017 gevoegde medische informatie geen aanleiding geeft verdergaande beperkingen ten tijde in geding voor appellant vast te stellen. De stelling van de behandelaars dat appellant volledig arbeidsongeschikt is en weinig tot geen mogelijkheden heeft naar tewerkstelling toe, is daarbij niet verder gemotiveerd in termen van belastbaarheid.
4.5.
Uit de uitspraak van 27 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:5115) volgt dat als het bestreden besluit de onder 4.2 en 4.3 beschreven toets doorstaat en het Uwv terecht heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn, de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel kan komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gevonden voor dit oordeel.
4.6.
In wat appellant heeft aangevoerd zijn ook geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat herziening voor de toekomst had moeten plaatsvinden op grond van de zogenoemde duuraansprakenjurisprudentie (zie de uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1).
4.7.
De rechtbank wordt ten slotte ook gevolgd in haar oordeel dat appellant geen aanspraak kan maken op de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid, reeds omdat de voorhanden zijnde medische gegevens geen aanknopingspunten bieden voor een structurele toename van beperkingen bij appellant in de periode van vijf jaar na de achttiende verjaardag.
4.8.
Gelet op 4.4. tot en met 4.7 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak wordt, voor zover aangevochten, bevestigd.
4.9.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en
S.B. Smit-Colenbrander als leden, in tegenwoordigheid van D. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) D. Barthel