Uitspraak
19.1563 AW, 19/2995 AW, 20/2175 AW
OVERWEGINGEN
artikel 1, eerste lid, aanhef en onder y van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
26 september 2014, TK 2014-2015, 29 628, nr. 468) tot een hogere smartengelduitkering leidt.
24 februari 1997 en 1 januari 2015 PTSS hebben opgelopen. Daardoor ontstaat anders dan voorheen, voor politieambtenaren waarvan PTSS als beroepsziekte is erkend, de mogelijkheid om het arbeidsongeschiktheidspercentage te betrekken bij de berekening van de omvang van het smartengeld. De rechtbank is van oordeel dat de Coulanceregeling een zodanige bijzondere omstandigheid is dat volledige nakoming van de in de vaststellingsovereenkomst neergelegde afspraken door betrokkene niet (meer) in redelijkheid kan worden gevergd. Daarbij overweegt de rechtbank dat het niet gerechtvaardigd is dat betrokkene, die wel aan het buitensporigheidsvereiste voldeed, geen beroep op de Coulanceregeling kan doen, omdat zijn verzoek destijds heeft geleid tot een vaststellingsovereenkomst, terwijl (voormalig) politieambtenaren, die niet aan het buitensporigheidsvereiste voldeden, dat wel kunnen doen. Ten slotte is van belang dat de Coulanceregeling nog niet was vastgesteld op het moment van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst en er nog niets bekend was over de inhoud van de in de cao-afspraken 2012-2014 aangekondigde nieuwe richtlijn voor beroepsgerelateerde PTSS en de termijn waarop die nieuwe richtlijn zou komen. Van betrokkene mocht dan ook niet worden verwacht dat hij daarmee rekening hield. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de korpschef het verzoek van betrokkene om vaststelling van een tweede percentage blijvende invaliditeit niet in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. De korpschef dient alsnog een deskundige aan te wijzen die het tweede uitkeringspercentage vaststelt.
18 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2838) niet uitsluitend aan op de bewoordingen van wat daarin is bepaald, maar ook op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepalingen mochten toekennen en op wat zij in dat opzicht redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
artikel 54a van het Barp. Ten slotte is in de vaststellingsovereenkomst een clausule opgenomen, waarbij betrokkene finale kwijting verleent over alle aanspraken op vergoeding van materiële en immateriële schade die hij heeft geleden en in de toekomst nog zal lijden. Daarbij is geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van een eventuele wijziging van regelgeving op grond waarvan betrokkene mogelijk aanspraak zou kunnen maken op een hoger bedrag aan schadevergoeding.