In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Maastricht. De appellant, die sinds 7 juni 2004 bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke sociale dienst Brunsum Onderbanken en Landgraaf (ISDBOL) om hem ontheffing te verlenen van de verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Het dagelijks bestuur had gesteld dat er onvoldoende inzicht was in de arbeids- en trajectgeschiktheid van de appellant, en dat een uitgebreid medisch en psychologisch onderzoek noodzakelijk was om zijn mogelijkheden te beoordelen.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de besluiten van het dagelijks bestuur niet-ontvankelijk verklaard en ongegrond verklaard, maar had wel de proceskosten van de appellant toegewezen. In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat het dagelijks bestuur toereikend had gemotiveerd waarom de appellant niet ontheven kon worden van de verplichting om mee te werken aan het onderzoek. De Raad heeft vastgesteld dat het niet aan de appellant is om te bepalen welke onderzoeken noodzakelijk zijn, en dat hij geen medische gegevens had overgelegd die de weigering van het dagelijks bestuur konden onderbouwen.
Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding voor de nadere zitting had toegekend. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de proceskosten vernietigd en het dagelijks bestuur veroordeeld tot vergoeding van de kosten van de appellant in hoger beroep. De uiteindelijke beslissing van de Raad was dat de proceskosten in beroep werden vastgesteld op € 1.110,- en dat het dagelijks bestuur de appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 115,- moest vergoeden.