ECLI:NL:CRVB:2020:2433
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand voor huur- en inrichtingskosten in het kader van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die sinds 20 januari 2016 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet (PW), had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van eerste huur en inrichtingskosten na haar verhuizing naar een zelfstandige woning. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam, omdat de verhuizing niet noodzakelijk werd geacht en er geen bijzondere omstandigheden waren die de bijstandsverlening rechtvaardigden. Appellante was onder beschermingsbewind geplaatst, maar het college stelde dat dit niet betekende dat zij geen reserveringscapaciteit had.
De rechtbank had in een eerdere tussenuitspraak geoordeeld dat het college een motiveringsgebrek had, maar na herstel van dit gebrek door het college, werd de einduitspraak van de rechtbank gegrond verklaard. Appellante ging in hoger beroep tegen deze einduitspraak, waarbij zij aanvoerde dat haar gezondheidsproblemen en de situatie van beschermingsbewind bijzondere omstandigheden vormden die bijstandsverlening rechtvaardigden. De Raad oordeelde echter dat appellante niet had aangetoond dat zij niet in staat was om te reserveren voor de verhuizing en dat de kosten in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau moesten worden voldaan.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) als voorliggende voorziening moet worden aangemerkt voor tegemoetkomingen op medische gronden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat de aangevallen uitspraken moesten worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.