ECLI:NL:CRVB:2015:322

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
13-5116 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van verhuiskostenvergoeding en bijzondere bijstand onder de WWB

In deze zaak heeft appellant, een inwoner van Den Haag, een verzoek ingediend voor een verhuiskostenvergoeding en bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste maand huur en administratiekosten van zijn nieuwe woning. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de aanvraag voor bijzondere bijstand afgewezen, omdat appellant al een verhuiskostenvergoeding had ontvangen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Deze vergoeding werd als een passende en toereikende voorliggende voorziening beschouwd, waardoor er volgens artikel 15 van de Wet werk en bijstand (WWB) geen recht op aanvullende bijstand bestond.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep, na een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad heeft vastgesteld dat appellant op 28 september 2012 een verhuiskostenvergoeding van € 2.587,- had aangevraagd, welke uiteindelijk definitief was toegekend. Appellant had ook een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend, maar deze werd afgewezen omdat de toegekende verhuiskostenvergoeding als voldoende werd beschouwd.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de verhuiskostenvergoeding, gezien het doel en de hoogte, als een adequate voorziening werd gezien. Appellant had geen rechtsmiddelen aangewend tegen de eerdere besluiten van het college en zijn argumenten dat de vergoeding niet toereikend was, werden verworpen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door A.B.J. van der Ham, met M.S. Boomhouwer als griffier, en vond plaats op 10 februari 2015.

Uitspraak

13/5116 WWB
Datum uitspraak: 10 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
7 augustus 2013, 13/3089 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te Den [woonplaats](appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. E. Tamas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2014. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 28 september 2012 in verband met de verkrijging van een nieuwe woning een verhuiskostenvergoeding gevraagd op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Bij besluit van 2 november 2012 is daarop aan appellant voorwaardelijk een tegemoetkoming in de kosten van verhuizen toegekend van € 2.587,-. Bij besluit van 8 november 2012 is de tegemoetkoming definitief toegekend. Tegen deze besluiten heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Appellant heeft op 2 november 2012 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van de eerste maand huur en administratiekosten van zijn nieuwe woning. Bij besluit van 6 november 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 maart 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen omdat appellant een beroep kan doen op de ingevolge de Wmo toegekende verhuiskostenvergoeding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand, voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen, voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij
artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Ingevolge artikel 15 van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.
4.3.
Vaststaat dat aan appellant op grond van de Wmo een verhuiskostenvergoeding van
€ 2.587,- is toegekend. Deze vergoeding ziet onder meer op de huur van de nieuwe woning over de eerste maand in verband met de om medische redenen gedwongen verhuizing van appellant. De juistheid van de berekening van de toegekende verhuiskostenvergoeding, waaronder een bedrag van € 650,39 als kosten van eerste huur, waarborgsom en administratiekosten van de nieuwe woning, heeft appellant niet bestreden. Deze aan appellant toegekende verhuiskostenvergoeding is, gelet op het doel en de hoogte van de vergoeding, aan te merken als een passende en toereikende voorliggende voorziening. Dit betekent dat
artikel 15, eerste lid, van de WWB in beginsel aan de toekenning van bijzondere bijstand in de weg staat (zie uitspraak van de Raad van 13 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV9970).
4.4.
De stelling van appellant dat de hem toegekende verhuiskostenvergoeding niet toereikend is als gevolg van - naar de Raad begrijpt - een achterstand in betaling van de huur van zijn oude woning, kan niet leiden tot een ander oordeel, reeds omdat appellant voor die kosten geen bijzondere bijstand heeft gevraagd. De grond dat de rechtbank heeft miskend dat de aanvraag niet uitsluitend zag op de kosten van de nieuwe huur slaagt derhalve niet.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
10 februari 2015.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD