ECLI:NL:CRVB:2020:2205
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van boetebesluit in het kader van de Werkloosheidswet en de toepassing van vuistregeluitspraken
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 1 december 2011 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, had in 2013 een boete opgelegd gekregen van € 8.848,81 wegens schending van de inlichtingenplicht. Dit besluit was in rechte komen vast te staan omdat appellant hiertegen geen rechtsmiddelen had aangewend. In 2016 verzocht appellant om herziening van het boetebesluit, wat door het Uwv werd afgewezen. In 2019 heeft het Uwv echter het boetebesluit herzien en de boete verlaagd tot € 4.424,40, waarbij het Uwv zich baseerde op vuistregeluitspraken van de Raad.
De Raad heeft in deze uitspraak de herziening van het boetebesluit beoordeeld aan de hand van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelde dat de vuistregeluitspraken niet de in de eerdere uitspraak gemaakte knip tussen de periode vóór en na 1 januari 2013 moesten toepassen. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht was uitgegaan van normale verwijtbaarheid en dat appellant niet had aangetoond dat de schending van de inlichtingenverplichting verminderd verwijtbaar was. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv gegrond, maar het beroep tegen het nader besluit ongegrond. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de kosten van appellant, die in totaal € 3.046,41 bedroegen.