In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde SBF- en FPU-uitkeringen aan appellante, die werkzaam was bij de Penitentiaire Inrichting [Z.]. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat de minister van J&V niet bevoegd was om de uitkeringen terug te vorderen, omdat de minister van BZK de bevoegde instantie was. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de minister van BZK inderdaad bevoegd was om het bestreden besluit te bekrachtigen. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep gegrond verklaard, omdat de terugvordering van de uitkeringen niet tijdig was gedaan. De Raad heeft geoordeeld dat de minister van J&V en de minister van BZK geen vordering op appellante hebben, maar dat appellante ook geen bedrag van € 22.183,40 hoeft te ontvangen. De proceskosten zijn voor de helft vergoed door beide ministers.